Woordenlijst Javaans - Nederlands
OPGELET!!!
De woordenlijst bevat zowel woorden in het Ngoko, Krâmâ als Krâmâ-inggil.
De woorden zijn te herkennen door de aanduidingen tussen de haakjes (..) achter de javaanse woorden.
Woorden met (n) zijn Ngoko-woorden, met (k) Krâmâ-woorden en (ki) Krâmâ-inggil-woorden.
Javaans Nederlands
A
abang(n), abrit(k) -rood
semu abang(n), semu abrit(k) -lichtbruin
abang-abang lambé -slechts fraaie woorden, onoprecht, lippendienst
abang branang(n), abrit branang(k) -vuurrood
abang kapurântâ(n), abrit kapurântâ(k) -oranje-achtig rood
abang mateng -donkerrood
abang mentah(s)(n), abrit mentah(s)(k) -lichtrood
abang nom(n), abrit nèm(k) -roze
abang tuwâ(n), abrit sepuh(k) -bruin
abdi -bediende, dienaar
abot(n), awrat(k) -zwaar, bezwaarlijk, belangrijk
abrit(k), abang(n) -rood
semu abrit(k), semu abang(n) -lichtbruin
abrit branang(k), abang branang(n) -vuurrood
abrit kapurântâ(k), abang kapurântâ(n) -oranje-achtig rood
abrit mentah(s)(k), abang mentah(s)(n) -lichtrood
abrit nèm(k), abang nom(n) -roze
abrit sepuh(k), abang tuwâ(n) -bruin
acar -tafelzuur
adat-waton, wirayating jaman kunâ(n), ....kinâ(k) -traditie
adaté(n), adatipun(k) -gewoonlijk (zie ook: lumrahé)
adatipun(k), adaté(n) -gewoonlijk (zie ook: lumrahé)
adegan -staande
adem(n), asrep(k) -koud, koel
adhi, adhik(s) -zusje (jongere zus)
adhik(s), kakang adhi -broertje (jongere broer)
adhik(s), adhi -zusje (jongere zus)
adil -rechtvaardig
adoh(n), tebih(k) -ver
adoh kono(n), tebih ngikâ(k) -verte, in de verte (daar)
adoh sâkâ(n), tebih saking(k) -ver van
adohé(s)(n), dohé(n), tebihipun(k) -de afstand
adol(n), sadé(k) -verkopen
adus(n+k), siram(ki) -baden
ageng(k), gedhé(n) -groot
Agustus -Augustus
ahli ngèlmu kabatinan(n), ahli ngèlmu kabatosan(k) -filosoof
ahli ngèlmu kabatosan(k), ahli ngèlmu kabatinan(n) -filosoof
âjâ(n), ampun, sampun(k) -niet (verbod)
âjâ ânâ kang(n), sampun wonten ingkang(k) -laat niemand (verbod)
âjâ dhisik(n), sampun rumiyin(k) -wacht even
âjâ dumèh(n), sampun dumèh(k) -meen niet omdat (je...bent), dat (je...mag doen)
âjâ lali!(n), ampun supé!, sampun supé!(k) -niet vergeten!
âjâ manèh(n), sampun malih(k) -laat staan, afgezien daarvan dat, niet alleen
âjâ nganti(n), sampun ngantos(k) -laat ‘t niet (gebeuren,zover komen) dat, opdat niet
âjâ pisan(n), sampun pisan(k) -volstrekt niet (verbod)
âjâ sok(n), sampun sok(k) -nooit (verbod)
ajaran balèn-balènan(n), ajaran wongsal-wangsulan -herhaling, herhalingsoefening
ajeg -regelmatig terugkerend (handeling)
ajeng(k), arep(n), karsâ(ki) -zullen, om te
aji(n), aos(k) -waarde (innerlijk, cultuur, zedelijk)
akal -verstand,list,idee, hulpmiddel (om iets te bereiken
akèh, okèh(n), kathah(k) -veel
akèhé, okèhé(s), kèhé(n), kathahipun(k) -aantal, het aantal, hoeveelheid
akembang(n), asekar(k) -bloeien
aku(n), kulâ(k), dalem(ki) -ik
aku kabèh(n), kulâ sedâyâ(k), kitâ(k), aku pâdhâ(n), kulâ sami(k) -wij
aku pâdhâ(n), kulâ sami(k), kitâ(k), aku kabèh(n), kulâ sedâyâ(k) -wij
âlâ(n), awon(k) -slecht, lelijk
âlâ-becik(n), awon-saé(k) -goed en kwaad, hoedanigheid, kwaliteit
âlâ nganggur, pangangguran -tijdverdrijf
alah nganggur -als tijdverdrijf
alam -wereld, tijdperk, tijd van, gebruikelijk
alam-alaman -bij tijden, tijdperken
ora alam -niet gebruikelijk
alam donyâ -wereld, aarde
di-alami -meegemaakt
alangan, alang-alangan(n), pambengan(k) -belemmering, verhindering
alas(n), wânâ(k) -bos, woud
ali-ali tandhaning setyané wong jejodhoan(n),
sesupé tandhaning setyané tiyang jejodhoan(k) -trouwring
alis(n+k), imbâ(ki) -wenkbrauw
alit(k), cilik(n) -klein
alod, alot -taai
alon -rustig (stem, toon),
zachtjes (niet snel, lopen, spreken, bedaard
alon -langzaam, niet te snel, zonder haast
alon-alon -kalmaan (iets doen), zonder haast
alot, alod -taai
alus -fijn, beleefd, formeel, glad (oppervlak),
zacht (aanvoelend)
aluwung -liefst (bij voorkeur)
amargi(k), awit(n) -omdat, want
âmbâ(n), wiyar(k) -breed
ambekan -adem, ademen, ademhaling
ambek wekas -laatste adem
ambèn, bedhi(s) -bed, slaapbank
ambènan -rek
ambengan, ambeng -schotel rijst met toespijzen voor verscheidene per-
sonen (bij gezamenlijke feestmaaltijd [slametan])
ambèr -overlopen
ambrol -doorbraak, doorbreken, doorgebroken
ambruk -omgevallen (tegen de grond liggen)
amit(n), kulâ nuwun(ki) -neemt u me niet kwalijk, pardon (gezegd wanneer
men iemand lastig moet vallen, langs iemand
heen moet
ampun(k), âjâ(n) -niet (verbod)
ampun supé!(k), âjâ lali!(n) -niet vergeten!
ânâ(n), ènèng(s)(n), wonten(k), ènten(k)(s) -er is, er zijn, er bestaan, bestaan
ânâ dalem(ki), ânâ ngomah(n), wonten ing griyâ(k) -thuis
ânâ ngomah(n), ânâ dalem(ki), wonten ing griyâ(k) -thuis
anak(n+k), putri(ki) -kind
anak èstri(k), anak wadon(n), putrâ putri(ki) -dochter
anak jaler(k), anak lanang(n), putrâ kakung(ki) -zoon
anak lanang(n), anak jaler(k), putrâ kakung(ki) -zoon
anak kwalon, anak kuwalon -stiefkind
anak mbajeng(k), anak mbarep(n) -oudste kind, eerstgeborene
anak mbarep(n), anak mbajeng(k) -oudste kind, eerstgeborene
anak pupon -pleegkind
anak putu -afstammelingen
anak wadon(n), anak èstri(k), putrâ putri(ki) -dochter
ancas, tujuhan -uiteindelijke doel, doeleind
ancas -doelwit; doel, dat men zich gesteld heeft
andangu -vragen
andap asor -beleefdheid, nederig en beleefd
andhap(k), cendhèk(n) -kort (klein van stuk)
andhapan(k), cèlèng(n) -wild zwijn
andheng-andheng, toh -zwart puistje, moedervlek
andhuk -baddoek, handdoek
angèl -lastig, moeilijk, last veroorzakend, niet makkelijk,
moeilijk te behandelen
di-angèli, di-angèlaké -men legt moeilijkheden in de weg voor
kangèlan -moeite, inspanning, last die men ondervindt,
veel bezwaren ondervinden, zich zeer moeten inspannen voor
kangèlan uripé -slecht, met moeite kunnen bestaan
anget -(aangenaam) warm
anggènipun dados pangantèn(k), olèhé dadi pangantèn(n) -huwelijksdag, bruilofsdag
anggènipun salaki-rabi(k), olèhé salaki-rabi(n) -huwelijksleven
anggotâ(m), wargâ, wargi -lidmaatschap, lid (v/e vereniging/partij)
anggotâ -lichaamsdeel, lid (van ‘n lichaam)
angin -wind
ângkâ -cijfer
anglo, angklo -vuurpot
angsal(k), éntuk, olèh(n) -krijgen, mogen, verkrijgen, vinden (krijgen)
angsal manahipun(k),angsal pangalihé(ki), olèh atiné(n),dikasihi -in de gunst staan/komen bij
angsal pangalihé(ki), olèh atiné(n),angsal manahipun(k),dikasihi -in de gunst staan/komen bij
ani-ani -rijstmesje
anteng -rustig (bedaard, zonder veel te bewegen)
anu -je weet wel! (stopwoord bij een gesprek)
anyar(n), énggal, ènggal(k) -nieuw, jong (groente)
anyes -koud (koel)
aos(k), aji(n) -waarde (innerlijk, cultuur, zedelijk)
âpâ?(n), punâpâ?(k) -wat?
âpâ(n), punâpâ(k) -of
âpâ manèh(n), punâpâ malih(k) -vooral
apdéling, bagéan -afdeling
apes -zwak (van nature zonder veel weerstandsvermogen)
apes-apesé(n), apes-apesipun(k) -op z'n minst
apes-apesipun(k), apes-apesé(n) -op z'n minst
apik(s), becik(n), saé(k) -goed, in goede staat, braaf, degelijk
apik -mooi, fijn
April -April
apus-apusan -te kwader trouw
arak-arakan pangantèn -bruidstoet
arang(n), awis(k) -zelden
arang-arang(n), awis-awis(k) -sporadisch, zeldzaam
areng -houtskool
arep(n), ajeng(k), karsâ(ki) -zullen, om te
arep(n), badhé(k) -willen (zullen gaan doen)
arit -grasmes, sikkel
artâ, yâtrâ(k), dhuwit(n) -geld
artâ alit(s)(k), dhuwit cilik(s)(n) -kleingeld
artâ kertas(k), dhuwit kertas(n) -bankbiljet, papiergeld
artâ pecah(k), dhuwit pecah(n) -kleingeld
artâ pethak(slâkâ)(k),dhuwit putih(slâkâ)(n) -munt
artâkâ, hartâkâ -penningmeester ( v/e vereniging etc. )
asal -afkomst(ig)
asalé(n), asalipun(k) -afkomstig van, komen van
asalipun(k), asalé(n) -afkomstig van, komen van
asat -droog, verdroogd
asekar(k), akembang(n) -bloeien
asli -oorspronkelijk, afkomst
asrep(k), adem(n) -koud, koel
asring(k), sok(n) -wel eens, wel nogal eens, bij gelegenheid
astâ(ki), tangan(n+k) -hand
asu(n), segawon(k) -hond
ati(s), jantung -hart (lichaamsdeel)
ati -lever
ati(n), manah(k), galih, panggalih(kI) -hart (figuurlijk), gemoed, humeur, stemming
gawé trenyu ing ati(n), damel trenyu ing manah(k) -ontroeren
ati panas -nijdig
rumangsaning ati(n), rumaosing ati(k) -geweten
rumaosing ati(k), rumangsaning ati(n) -geweten
atur -wat beleefd medegedeeld wordt
atur slamet(n), atur wilujeng(k), caos wilujeng, caos sugeng(ki) -felicitatie
atur wilujeng(k), atur slamet(n), caos wilujeng, caos sugeng(ki) -felicitatie
atur uningâ -kennisgave, kennis geven
aturan -(beleefde) mededeling (op schrift),verordening,
regeling
awak(n), badan(k), slirâ(ki) -lichaam
awaké -hij, hem
awaké dhéwé(n), piyambakipun piyambak(k) -zelf, zich zelf, hij, hem, wij(s)
awakku -ik, mij
awakku dhéwé(n), badan kulâ piyambak(k) -ik, mijzelf
awakmu -jij, jou
awakmu dhéwé(n), badan sampéyan piyambak(k),
badan panjenengan piyambak(k), slirâ dalem piyambak(ki) -jij, je, u zelf
awan(n), siyang(k) -overdag, ’s voormiddag
awèh weruh(n),nyukani sumerep(k),matur uningâ(ki) -kennis geven
awis(k), arang(n) -zelden
awis(k), larang(n) -duur
awis-awis(k). arang-arang(n) -sporadisch, zeldzaam
awit(n), amargi(k) -omdat, want, immers, aangezien
awoh -vruchten dragen
awon(k), âlâ(n) -slecht, lelijk
awon-saé(k), âlâ-becik(n) -goed en kwaad, hoedanigheid, kwaliteit
awrat(k), abot(n) -zwaar, bezwaarlijk, belangrijk
awratan(k), bobotan(n) -gewicht, zwaarte
awu -as
ayam(k), pitik(n) -kip
ayu -mooi (vrouw)
ayuh, ayuk(n), mânggâ, sumânggâ(k) -kom! (aansporing, uitnodiging om mee te gaan of iets te doen)
ayuk, ayuh(n), mânggâ, sumânggâ(k) -kom! (aansporing, uitnodiging om mee te gaan of iets te doen)
B
bab sepèlan, éjakan -de spelling
babad -wieden
babagan ngèlmu kabatinan(n), babagan ngèlmu kabatosan(k) -filosofisch, philosofisch
babagan ngèlmu kabatosan(k), babagan ngèlmu kabatinan(n) -filosofisch, philosofisch
bapak, pak, râmâ(ki) -vader
babar pisan tanpâ -geheel zonder
babat -dikke darm
babi -varken
bacuté -vervolg
badan(k), awak(n), slirâ(ki) -lichaam
badan kulâ piyambak(k), awakku dhéwé(n) -ik, mijzelf
badan sampéyan piyambak(k), badan panjenengan piyambak(k),
awakmu dhéwé(n), slirâ dalem piyambak(ki) -jij, je, u zelf
badhé(k), bakal(n) -zullen
badhé(k), arep(n) -willen (zullen gaan doen)
badhong(ki),kuwadonan(n),pawèstrèn(k) -vrouwelijk geslachtsorgaan
baé, waé(n), kémawon(k) -maar, slechts
bâgâ purâsâ -geslachtsorgaan
bagéan, apdéling -deel, taak, afdeling
bagus -mooi (man)
bagyâ -voorspoedig, geluk
urip bagyâ -voorspoedig leven, gelukkig leven
baitâ(k), prau(n) -korjaal, boot
bakal -lapje, grondstof/stof voor kleren
bakal(n), badhé(k) -zullen
bakul -tussenhandelaar, verkoper(s)
bakuning -kern
balesan, wangsulan -antwoord
bali(n),wangsul(k),kondur(ki) -terugkeren, terugkomen
balung(n), tosan(k) -been
ban njero sèrp(an) -reserve-binnenband
bândhâ -rijkdom, kapitaal, fonds, bouwstoffen
bândhâ-bandhu -rijk aan goederen en familie
bândhâ-béyâ, onkosé(s) -onkosten
bandulan -hangmat, schommel aan boomtak, schommelen
banget(n), sanget(k) -erg, erg veel
bangkèkan -middel, lendenen
bangsal, los -loods
bangsat -schurk, deugniet, booswicht
banjir -overstroming
banjur(n), lajeng(k) -vervolgens, daarna
bantal -kussen
bantal(n), kajangsirah(k) -hoofdkussen
bantâlâ -aarde
banter -hard, vlug (paard, auto, snelheid),snel,ruw (onstuimig)
banyu(n), toyâ(k) -water, vocnt, vloeistof
banyu asin(n), toyâ asin(k) -zoutwater
banyu bening -wijsgerige onderwijzing
banyu keras(n), toyâ keras(k) -sterkwater
banyu lândâ(n), toyâ landi(k) -spuitwater, mineraalwater
banyu leri(n), toyâ leri(k) -rijstwater (waarin gepelde rijst gewassen is)
banyu mawar(n), toyâ mawar(k) -rozenwater
banyu ngombé(n), toyâ ngombé(k) -drinkwater
banyu râsâ(n), toyâ râsâ(k) -kwikzilver
banyu susu(n), toyâ susu(k) -moedermelk
banyu tâwâ(n), toyâ tâwâ(k) -zoetwater
banyu tebu(n), toyâ tebu(k) -suikerrietsap
banyu udan(n), toyâ jawah(k) -regenwater
banyu wisuan(s) -water (voor het handen wassen)
banyu wulu(n), toyâ wulu(k) -water voor de rituele reiniging
barang pèni-pèni -schat (kostbaarheden)
bareng(n), sareng, sesarengan(k) -samen, gezamenlijk (iets doen, ergens zijn),
tegelijk (binnen 1 tijdsruimte)
bareng kaliyan(k), bareng karo(n) -samengaan met (tegelijk met)
bareng karo(n), bareng kaliyan(k) -samengaan met (tegelijk met)
bareng sadinâ(n), sareng sadinten(k) -op één dag
barengan(n), sarengan(k) -mede
barès (zie ook bèrès) -oprecht (v. aard, zonder streken)
bâsâ -taal, diep Javaans, formeel Javaans,
woorden die iemand gebruikt
bâsâ Jâwâ(n), bâsâ Jawi(k) -Javaans
baskom(s) -waskom
bathang -kadaver
bathi -voordeel (winst), winst (handel)
bathuk(n+k), palarapan(ki) -voorhoofd
batin(n), batos(k) -innerlijk, naar waarheid, oprecht (gemeend)
mbatin -bij zich zelf zeggen, overwegen, overdenken
batos(k), batin(n) -innerlijk, naar waarheid, oprecht (gemeend)
bayi -zuigeling, baby
bebarengan(n), sesarengan(k) -samen, gezamenlijk (iets doen, ergengs zijn),
tegelijk (binnen één tijdsruimte), medegast
bèbèk(n), kambangan(k) -eend
bècèk, jeblog -modderig
becik(n), apik(s), saé(k) -goed, in goede staat, braaf, degelijk
bédâ -verschil
bédâ-bédâ -verschillend
bédâ-bédâ menggah ing(k) -verschillend (onderling)
bédâ-bédâ mungguh ing(n),
bédâ-bédâ mungguh ing(n),
bédâ-bédâ menggah ing(k) -verschillend (onderling)
bédané(n), bédanipun(k) -met dit verschil dat
bédanipun(k), bédané(n) -met dit verschil dat
bejâ -geluk dat met iemand is, geluk hebben
bejané -hij/zij heeft ‘t geluk, dat .....
béji -vijver (vijvertje om te baden)
bélâ -deelgenoot (in beproeving)
bélâ sungkâwâ, ngaturaké bélâ sungkâwâ -condoleren, deel nemen in iemands smart
bélâ tâmpâ -misverstand, misverstaan
beling -glas (grondstof), gebroken glas, scherf
beluk -damp, nevel (die iets bedekt)
bendung, tanggul -dijk, dam
bener(n), leres(k) -goed, juist
bengi,mbengi, wengi(n), dalu, ndalu(k) -nacht, ‘s avonds
bening -helder (water)
bénjing(k), bésuk(n) -later, aanstaande
bénjing embèn(k),bésuk embèn(n) -overmorgen
ngénjingé(s)(k),sisuké(s)(n)
bénjing énjing(k), sésuk(n) -morgen
bénjing énjing énjing(k),sésuk ésuk(n) -morgenochtend
bénjing-énjing badhé pepanggihan malih, rak-nggih tâ?(k), -tot morgen!
sésuk arep temonan menèh, rak-yâ tâ?(n)
mbénjing mugi sagedâ pepanggihan malih(k) -tot ziens
mbésuk mugâ bisâhâ temonan menèh(n)
bénjing punâpâ(k),bésuk âpâ(n) -wanneer (toekomende)
beras(n), wos(k) -rijst (gestampt)
bèrès (zie ook barès) -netjes, in orde gemaakt, opgeruimd
besalèn -smederij
bésuk(n), bénjing(k) -later, aanstaande
bésuk âpâ(n),bénjing punâpâ(k) -wanneer (toekomende)
bésuk embèn(n), bénjing embèn(k) -overmorgen
ngénjingé(s)(k),sisuké(s)(n)
mbésuk mugâ bisâhâ temonan menèh(n), -tot ziens
mbénjing mugi sagedâ pepanggihan malih(k)
bibik(s) -tante (jonger dan vader of moeder)
bibit -rijstplantje (uit kweekbed naar akker over te planten)
bibit, winih -zaaigoed
bidhal(k), budhal(n) -vertrekken (als groep tegelijk)
bingah(k), bungah(n) -blij, blij met, blij over iets
bingah-bingah(k), bungah-bungah(n) -vrolijk
bingkong(s) -krom, gebogen
bingung -radeloos (geen keus kunnen maken)
biru -blauw
bisâ(n), saged(k) -kunnen
bisâ olèh gawé(n), saged angsal damel(k) -doeltreffend, doelmatig
biskoop, kinâ(s) -filmvoorstelling, bioskoop
biyèn, mbiyèn(n), rumiyin(k) -voordien
biyung(k),embok(n),ma(s)(n),ibu(ki) -moeder
blajar -leren, studeren
blajaran -onderwijs
blarak -droog kokospalmblad
blayangan, mblayang -rondzwerven, van huis weglopen
bledèk(s), kilap, kilat -bliksem
blekak-blekuk -met horten en stoten
blobok -oogvuil
blothong uyah, obat rabuk -kunstmest
blumbang -vijver (kom, poel)
bobotan(n), awratan(k) -gewicht, zwaarte
bocah(n), laré(k) -kind (in 't algemeen)
bocah lanang(n), laré jaler(k) -jongen
bocah wadon(n), laré èstri(k) -meisje
bocong(ki), bokong(n+k) -billen
bojo(n+k), garwâ(ki) -echtgenote
bokong(n+k), bocong(ki) -billen
bola bali(n), wongsal wangsul(k) -keer op keer, telkens/steeds weer, heen en weer
bolong -met een gat, met ‘n gat erdoor
bolongan -gat, gaatje
bosok -bedorven, rottend, verrot
boten(k), ora(n) -niet, neen
boten angsal(k), ora olèh(k) -'t mag niet niet
boten antawis dangu(k),ora antârâ suwé(n) -niet lang daarna
boten babar pisan(k), ora babar pisan(n) -helemaal niet
boten isin(k), ora isin(n) -schaamteloos
boten kénging(k), ora kenâ(n) -verboden
boten leres(k), ora bener(n) -verkeerd (onjuist, slecht)
boten mawi(k), ora nganggo(n), tanpâ -zonder
boten naté(k), ora tau(n) -nooit
boten ngrèwès(k), ora ngrèwès(n) -zich er niets van aantrekken
boten patos(k), ora pati(n) -niet zo erg
boten sios,wandé(k),ora sidâ,wurung(n) -'t gaat niet door
boten wonten kanggènipun(k), ora ânâ kanggoné(n) -nutteloos (doelloos)
botenâ(k), orahâ(n) -indien niet
mboten(k), ora(n) -niet, neen
mboten angsal(k), ora olèh(k) -'t mag niet niet
mboten antawis dangu(k),ora antârâ suwé(n) -niet lang daarna
mboten babar pisan(k), ora babar pisan(n) -helemaal niet
mboten isin(k), ora isin(n) -schaamteloos
mboten kénging(k), ora kenâ(n) -verboden
mboten leres(k), ora bener(n) -verkeerd (onjuist, slecht)
mboten mawi(k), ora nganggo(n), tanpâ -zonder
mboten naté(k), ora tau(n) -nooit
mboten ngrèwès(k), ora ngrèwès(n) -zich er niets van aantrekken
mboten patos(k), ora pati(n) -niet zo erg
mboten sios,wandé(k),ora sidâ,wurung(n) -'t gaat niet door
mbotenâ(k), orahâ(n) -indien niet
botol(s), gendul -fles
brangkangan, mbrangkang -kruipen, op handen en voeten lopen
brayat -gezin, huisgezin
bréngos(n+k), rawis(ki) -snor
brigâ-brigi -ruw, zonder zelfbeheersing
brujul, wluku -ploeg
budhal(n), bidhal(k) -vertrekken (als groep tegelijk)
budheg -doof
budu alus, pâlâmartâ -zachtaardig, zachtzinnig
bukti -bewijsstuk
buku -boek
buku cathetan -register (van grondbezit)
buku panuntun lakuning sepur-sepur(n),
buku panuntun lampahing sepur-sepur(k) -spoorboekje
dibukoni -geregistreerd
bumi, alam donyâ -aarde
bumpet, buntet, sumpet, dhedhel -verstopt
bunder -rond
bungah(n), bingah(k) -blij, blij met, blij over iets
bungah-bungah(n), bingah-bingah(k) -vrolijk
buntet, bumpet, sumpet, dhedhel -verstopt
C
cagak -pijler
camboran -samengesteld (niet enkelvoudig)
campur -mengen, vermengd
campuran -menging, mengsel
cangkem(n+k), tutuk(ki) -mond
cangkir, cingkir -kopje
canthèlan -haak
caos wilujeng, caos sugeng(ki), atur slamet(n), atur wilujeng(k), -felicitatie
cap dumuk -vingerafdruk
cârâ -als, wijze, op de wijze van, op de manier van
cârâ Jâwâ -in het Javaans
cârâ Welândâ -in het Nederlands
caritâ, critâ(n), cariyos(k) -verhaal, ‘n verhaal vertellen
caritan(n), cariyosan(k) -vertelling, vertelsel
cariyos(k), caritâ, critâ(n) -verhaal, ‘n verhaal vertellen
cariyosan(k), caritan(n) -vertelling, vertelsel
cawet, lancingan -schaamdoek (tussen de benen doorgehaald)
cedhak(n), celak(k) -dichtbij
cedik -zeer kort, zeer laag
cekap(k), cukup(n), sampé(s)(n) -voldoende, genoeg
cekoh(ki), watuk(n+k) -hoest, hoesten
celak(k), cendhak, cendhèk(n) -kort, laag
celak(k), cedhak(n) -dichtbij
celathu(n), wicanten(k), ngendikâ(ki) -iets of een paar woorden zeggen, uiten (spreken)
cèlèng(n), andhapan(k) -wild zwijn
cèlèngan -spaarpot
celuk(n+k) -roepen
cemeng(k), ireng(n) -zwart
cendhak, cendhèk(n), celak(k) -kort, laag (lengte)
cendhèk(n), andhap(k) -kort (klein van stuk)
cendhèk, cendhak(n), celak(k) -kort, laag (kort van stuk)
cengkar -onvruchtbaar
centhik -heup
ceriosipun(k), kandhané(n) -hij zegt
ceriosipun(k), criyosipun(k), jaréné(n) -men zegt, naar men vertelt
cethak -verhemelte
cidrâ -ontrouw (aan afspraak),trouweloos,vals,verraad, verraderlijk
cidrâ ing prajanjian -trouwbreuk plegen, trouweloos zijn
kang laku cidrâ(n), ingkang lampah cidrâ(k) -verrader
dicidrani -men is ontrouw (aan afspraak), verraderlijk
overvallen/overweldigd, vermoord (sluipmoord)
cilik(n), alit(k) -klein
cingkir, cangkir -kopje
cingklok -knieholte
ciyut -smal, nauw
clathu(n), wicanten(k), ngendikâ, pangandikâ(ki) -woorden (die men uitspreekt)
cobané, cobâ -beproeving
cobi(k), cobâ, jajal(n) -proberen
cocog, cocok -kloppen, overeenstemmen
cocok, cocog -kloppen, overeenstemmen
cokak -azijn
coklat, sawo mateng -donkerbruin
conto -voorbeeld (om naar te werken), model, monster
conto gilingan -molenbemonstering
critâ, caritâ(n), cariyos(k) -verhaal, ‘n verhaal vertellen
criyos, cariyos(k), kândâ(n), ngendikâ(ki) -vertellen (mededelen over, van),
woorden (wat iemand meedeelt, mededelen)
criyosipun(k), ceriosipun, jaréné(n) -men zegt, naar men vertelt
cukup(n), sampé(s)(n), cekap(k) -voldoende, genoeg
D
dadi -waarbij, daarom
dadi(n), dados(k) -worden
dadi(n), dados(k) -dus
dadi lengganané(n), dados lenggananipun(k) -zich abonneren op
dadi pacangané(n), dados pacangané(k) -verloving
dados(k), dadi(n) -worden
dados(k), dadi(n) -dus
dados pacangané(k), dadi pacangané(n) -verloving
daérah -gebied
daging -vlees
dalan(n), margi(k) -weg, straat, route
dalan metu(n), konten medal(k) -uitgang (deur)
dalan metu(n), margi/mergi medal(k) -uitgang (weg)
dalan mlebu(n), margi/mergi mlebet(k) -ingang (weg)
dalanan sepur(n), mergèn sepur(k) -spoorbaan, spoorweg, treinbaan
dalem -Zijne Majesteit, Uw (zeer eerbiedig)
dalem(ki), kulâ(k), aku(n) -ik
dalem(ki), omah(n), griyâ(k) -huis, woning
ânâ dalem(ki), ânâ ngomah(n), wonten ing griyâ(k) -thuis
dalu(k), bengi,wengi(n) -nacht
damar(n), dilah(k) -lamp (met gewone licht)
damar kurung -lantaarn
damel, dedamel(k), gaman, gegaman(n) -wapen
damel(k), gawé(n) -maken
damel trenyu ing manah(k), gawé trenyu ing ati(n) -ontroeren
damèn, merang -padistro, rijststro
dânâ dermâ, sokongan (s) -donatie
(ing)kang urun dânâ, wargâ dermâ -donateur, donatrice
dandan(n), dandos(k) -zich kleden, zich gereed maken/gemaakt hebben,
(om uit te gaan), gekleed (om uit te gaan)
dandang -rijststoomketel
dandos(k), dandan(n) -zich kleden, zich gereed maken/gemaakt hebben,
(om uit te gaan), gekleed (om uit te gaan)
dangu(k), lawas(n) -langdurend (tijdsduur)
dangu(k), suwé(n) -lang (tijdsduur)
dangu-dangu(k),lawas-lawas(n),lami-lami(ki) -op den duur, tenslotte
dangunipun, laminipun(k), lawasé(n) -gedurende
dasaring -de bodem (van pot, meer, zee etc.)
dâwâ(n), panjang(k) -lang (horizontaal), aanhoudend
dâwi -erg lang, zeer lang
dedamel, damel(k), gegaman, gaman(n) -scherp werktuig (mes etc), wapen
deling(k), pring(n) -bamboe
demugi mbénjing kepanggih malih[s](k), -tot ziens
tumekâ mbésuk pethuk manèh[s](n),
mbésuk mugâ bisâhâ temonan menèh(n),
mbénjing mugi sagedâ pepanggihan malih(k)
déning sâpâ?(n),déning sinten?(k) -door wie?
déning sinten?(k),déning sâpâ?(n) -door wie?
dèrèng(k), durung(n) -nog niet
dèrèng naté(k), durung tau(n) -nog nooit
dermâ -stichting (voor liefdadigheidsdoelen)
désâ(n), dusun(k) -dorp
Désember -December
dhâdhâ(n+k), jâjâ(ki) -borst(kas)
dhadhal -weggeslagen
dhahar(ki),nedhâ(k),mangan(n) -eten
dhateng(k), marang(n) -naar, aan (persoon)
dhateng(k), menyang(n) -naar, (gaan) naar (plaats)
dhateng(k), tekâ(n), rawuh(ki) -komen
dhateng pundi?(k), menyang ngendi?(n) -waarheen?
dhawah(k), tibâ(n) -vallen
dhayoh(n), tamu(k) -gast
dhedhel, buntet, bumpet, sumpet -verstopt
dhedheran -kiembed
dhedhèwèkan -ieder voor zich zelf, samen alleen (afgezonderd,
voor een vertrouwelijk gesprek)
dhèk(n), kâlâ(k) -toen, op ‘t tijdstip voor
dhèk anu kaé(n), kâlâ anu punikâ(k) -onlangs
dhèk âpâ(n), kâlâ punâpâ(k) -wanneer (verleden)
dhèk biyèn(n), mbiyèn(s)(n), kâlâ rumiyin(k) -vroeger
dhèk jenaté(n+k), dhèk swargi(ki) -ten tijde, bij ‘t leven van wijlen
dhèk mau(n), kâlâ wau(k) -zo even
dhèk mau bengi(n), kâlâ wau dalu(k) -gisteravond, vannacht
dhèk mau ésuk(n), kâlâ wau énjing(k) -vanmorgen
dhèk swargi(ki), dhèk jenaté(n+k) -ten tijde, bij ‘t leven van wijlen
dhèk wingènané(n), kâlâ wingènipun(k) -eergisteren
dhèk wingi(n), kâlâ wingi(k) -gisteren
dhelikan -verstoppertje spelen
dhemen(n), remen(k) -graag iets doen, houden van (van vrouw, man),
hobby hebben in, genoegen, liefhebberij
dhemen kliling -graag op tournee gaan
dhengkul(n+k), jengku(ki) -knie
dhesek-dhesekan -dicht opeen
dhemen(n), remen(k) -houden van, genoegen, hobby hebben in
dhéwé(n), piyambak(k) -zelf, eigen, alleen, ik,mij, jij, jou,eigen,op zich zelf
dhéwé-dhéwé, dhèwèn-dhèwèn(n), piyambak-piyambak(k) -afzonderlijk, ieder voor zich zelf,
van elkaar verschillend
dhèwèk -zelf, eigen, alleen
dhèwèké(n), piyambakipun(k) -hij, zij (persoonlijk vnw, 3e persoon enkelvoud)
dhèwèké dhéwé(n), piyambakipun piyambak(k) -hij, zij, zelf, alleen
dhèwèké pâdhâ(n), piyambakipun sami(k) -zij, hun (bezittelijk vnw)
dhèwèkan(n), piyambakan(k) -geheel alleen, in z‘ n eentje
dhèwèn-dhèwèn, dhéwé-dhéwé(n), piyambak-piyambak(k) -afzonderlijk, ieder voor zich zelf,
van elkaar verschillend
dhéwi -godin, prinses, vorstin
dhingklik -krukje, zitbankje
dhisik(n), rumiyin(k) -eerst
dhuwit(n), artâ, yâtrâ(k) -geld
dhuwit cilikan,dhuwit cilik(s)(n),artâ alit(s)(k) -kleingeld
dhuwit kertas(n), artâ kertas(k) -bankbiljet, papiergeld
dhuwit lengganan(n), artâ lengganan(k) -abonnementsprijs
dhuwit pecah(n), artâ pecah(k) -kleingeld
dhuwit putih(slâkâ)(n), artâ pethak(slâkâ)(k) -munt
dhuwur(n), nginggil(k) -boven
dhuwur(n), inggil(k) -hoog (hoogte), lang (hoog)(gestalte)
diakali -beetgenomen, bedot
di-alami -meegemaakt
diambani,diambakaké(n), dipunwiyari, dipunwiyaraken(k) -verbreden
di-ambakaké, dijembarké, dijembaraké -ruimer maken
di-anggep perlu, nganggep perlu -beschouwen als belangrijk
diarani(n), dipunwestani(k) -genoemd worden
diatur(n), dipunatur(k) -geregeld, geordend
diaturi, ngaturi -beleefd uitgenodigd om (binnen) te komen,
te gaan zitten
dibarengi(n), dipunsarengi(k) -gezamenlijk (gedaan)
dibedil -(dood)geschoten
dibukoni -geregistreerd
dicidrani -men is ontrouw (aan afspraak), verraderlijk
overvallen/overweldigd, vermoord (sluipmoord)
didhelikaké -verstopt, wordt verstopt
didhèwèk-dhèwèkaké,didhèwèkaké(n),dipunpiyambakaken(k) -afzonderlijk gehouden, afzonderlijk geplaatst, gescheiden gehouden
didhèwèkaké,didhèwèk-dhèwèkaké(n),dipunpiyambakaken(k) -afzonderlijk gehouden, afzonderlijk geplaatst, gescheiden gehouden
di-dunungaké -uitleggen, uitgelegd, bekend gemaakt
di-enengaké(n), dipun enengaken(k) -aan zijn lot overgelaten
dienggo -gebruiken
dienggoni wong -bewoond
diganjari -beloond worden
digantungi -ophangen
digapé -notitie v. nemen,aandacht schenken aan
digdâyâ -onoverwinnelijk
digeguyu, diguyu -uitgelachen
diguyu, digeguyu -uitgelachen
dihukum -veroordeeld
di-ijolaké(n), dipunlintokaken(k) -men gaat/wil ruilen, inruilen
di-ijoli(n), dipunlintoni(k) -geruild voor, geruild tegen
di-ilèkaké -meegevoerd met het water/ de stroom
dijak, ngejak -uitnodigen (om mee te gaan/te doen)
dijamoni(n), dipunjampèni(k) -medicijn krijgen, behandeld (ziekte)
dijanjèkaké, dijanjèni -toegezegd, beloofd
dijanjèni, dijanjèkaké -toegezegd, beloofd
dijanjèhi, janjèhi, dijanjèni, janjèni -men houdt iemand iets voor, men zegt iemand iets
aan (overeenkomst, verbod, waarschuwing,alternatief)
dijembarké, dijembaraké, di-ambakaké -ruimer maken
dijenengaké -heten, noemen, benoemen
dikabari -bericht krijgen
dikasihi,olèh atiné(n),angsal manahipun(k),angsal pangalihé(ki) -in de gunst staan/komen bij
dikedhapi(k), di-icipi(n) -proeven
dikèki(n), dipunkèki(k) -gegeven, aangebracht
dikepénakaké(n), dipunsekécakaken(k) -’t gemakkelijk/aangenaam hebben/krijgen
diklumpukaké, nglumpukaké(n),
dipunklempakaken, nglempakaken(k) -samenbrengen, bijeenbrengen, verzamelen
di-kramakaké -spreken/praten in beleefde taal
dikum -in water weken
dikumbah -(af-, uit-) gewassen (kleren)
dikunci -op slot, gesloten
dikunjârâ(n), dipun kunjârâ(k) -gevangen gezet
dilah(k), damar(n) -lamp (met gewone licht)
dilah(k), diyan(k) -lamp (met kunstlicht)
dilah gantung(k), diyan gantung(n) -hanglamp, petroleumlamp, gietijzeren lamp
dilah sorot(k), diyan sorot(n) -schijnwerper
dilah tèplok(k), diyan tèplok(n) -muurlamp
dilarang(n), dipunawisi(k) -verboden
ora kenâ(n), mboten kénging(k)
dilepi, dilelepi(n), dipunlelepi(k) -bevloeid worden, onder water gezet (irrigatie)
dilelepi, dilepi(n), dipunlelepi(k) -bevloeid worden, onder water gezet (irrigatie)
dilincipi -van een scherpe punt voorzien
dimar -lamp
dimanggoni(n), dipunmanggèni(k) -bewoond
dimanggonaké(n), dipunmanggènaken(k) -’n plaats aangewezen krijgen
dimulyakaké -gehuldigd, geëerd, gevierd (gebeurtenis dag)
dinâ(n), dinten(k) -dag
dinâ apik(n), dinten saé(k) -mooi weer, een dag met mooi weer
dinâ iki(n), dinten punikâ(k) -vandaag
dinâ Jemuwah(n), dinten Jemunten(k) -vrijdag
dinâ Kemis(n), dinten Kemis(k) -donderdag
dinâ Minggu(n), dinten Minggu(k) -zondag
dinâ Rebo(n), dinten Rebo(k) -woensdag
dinâ Selâsâ(n), dinten Selâsâ(k) -dinsdag
dinâ Senèn(n), dinten Senèn(k) -maandag
dinâ Setu(n), dinten Setu(k) -zaterdag
dinané dadi pangantèn(n), dinten dados pangantèn(k) -trouwdag
di-ngokokaké -spreken/praten in taal zonder beleefde woorden
dinten(k), dinâ(n) -dag
dinten Ahad, dinten Ngahad -zondag
dinten dados pangantèn(k), dinané dadi pangantèn(n) -trouwdag
dinten Jemunten(k), dinâ Jemuwah(n) -vrijdag
dinten Kemis(k), dinâ Kemis(n) -donderdag
dinten Minggu(k), dinâ Minggu(n) -zondag
dinten Ngahad, dinten Ahad -zondag
dinten punikâ(k), dinâ iki(n) -vandaag
dinten Rebo(k), dinâ Rebo(n) -woensdag
dinten saé(k), dinâ apik(n) -mooi weer, een dag met mooi weer
dinten Selâsâ(k), dinâ Selâsâ(n) -dinsdag
dinten Senèn(k), dinâ Senèn(n) -maandag
dinten Setu(k), dinâ Setu(n) -zaterdag
diobong -in brand gestoken
di-orak arik -omgewoeld
dipacangaké -verloofd
dipangan(n), dipuntedhâ(k), kadhahar(ki) -nuttigen, genuttigd
diparibasakaké -tot ‘n zegswijze gemaakt
dipecah, mecah -vernietigen (heerschappij, breken)
dipindhoni(n), dipun pindhoni(k) -voor de 2e maal
dipocot, mocot -ontslaan (bedanken)
dipocot(n), dipunpocot(k) -ontslagen
panjenengan dipunaturi -ik verzoek U, U wordt verzocht
dipriksâ -geïnspecteerd, onderzocht
dipunawisi(k), dilarang(n) -verboden
dipun-enengaken(k), di-enengaké(n) -aan zijn lot overgelaten
dipun-inggahaken(k), diunggahaké(n) -verhoogd worden
dipunjampèni(k), dijamoni(n) -medicijn krijgen, behandeld (ziekte)
dipunklempakaken, nglempakaken(k) -samenbrengen, bijeenbrengen, verzamelen
nglumpukaké, diklumpukaké(n),
dipunkèki(k), dikèki(n) -gegeven, aangebracht
dipunkunjârâ(k), dikunjârâ(n) -gevangen gezet
dipunlelepi(k),dilelepi,dilepi(n) -bevloeid worden
dipunlintokaken(k), di-ijolaké(n) -men gaat/wil ruilen, inruilen
dipunlintoni(k), di-ijoli(n) -geruild voor, geruild tegen, verruilen
dipunmanggèni(k), dimanggoni(n) -bewoond
dipunmanggènaken(k), dimanggonaké(n) -’n plaats aangewezen krijgen
dipunpindhoni(k), di-pindhoni(n) -voor de 2e maal
dipunpiyambakaken(k),didhèwèkaké,didhèwèk-dhèwèkaké(n) -afzonderlijk gehouden, afzonderlijk geplaatst, gescheiden gehouden
dipunpocot(k), dipocot(n) -ontslagen
dipunsagahaken(k), disaguhaké(n) -beloofd
dipunsagahi(k), disaguhi(n) -de belofte krijgen
dipunsarengi(k), dibarengi(n) -gezamenlijk (gedaan)
dipunsedhahi, nyedhahi(k), disuruhi, nyuruhi(n) -uitnodigen (verzoeken om binnen te komen,
vergadering)
dipunsekécakaken(k), dikepénakaké(n) -’t gemakkelijk/aangenaam hebben/krijgen
dipunsemadosi(k), disemayani(n) -uitgesteld
dipunsemadosaken(k), disemayakaké(n) -men vraagt uitstel van/voor
dipunsuraos(k), disurâsâ(n) -de betekenis/bedoeling trachten te bevatten (van
brief, boek etc)
dipuntilar(k), ditinggal(n) -verliezen (door dood, overlijden)
dipuntunggilaken(k), ditunggalaké(n) -bijéén gevoegd (tot 1 groep)
dipunurus(k), diurus(n) -is geregeld
dipunwestani(k), diarani(n) -genoemd worden
dipunwilujengi(k), dislameti(n) -men houdt ‘n slametan voor ‘t welzijn van ...
dipunwilujengaken(k), dislametaké(n) -men houdt ‘n slametan voor ‘t welzijn van ...
dirampungi, dirampungaké -beëindigen
dirèktur -direkteur
diresiki -schoongemaakt
diri pribadi -zichzelf
diringkes, ngringkes -samenvatten, samengevat
disaguhaké(n), dipunsagahaken(k) -beloofd
disaguhi(n), dipunsagahi(k) -de belofte krijgen
disemayani(n), dipunsemadosi(k) -uitgesteld
disemayakaké(n), dipunsemadosaken(k) -men vraagt uitstel van/voor
disirnakaké, nyirnakaké -vernietigen (verdelgen)
dislametaké(n), dipunwilujengaken(k) -men houdt ‘n slametan voor ‘t welzijn van ...
dislameti(n), dipunwilujengi(k) -men houdt ‘n slametan voor ‘t welzijn van ...
disucèkaké, disucèni -gereinigd
disucèni, disucèkaké -gereinigd
disungging -beschilderd
disurâsâ(n), dipunsuraos(k) -de betekenis/bedoeling trachten te bevatten (van
brief, boek etc)
disuruhi, nyuruhi(n), dipunsedhahi, nyedhahi(k) -uitnodigen (verzoeken om binnen te komen,
vergadering)
ditégakaké -men blijft/is ongevoelig voor (verhard tegen),
men durft ‘t aan met
ditegesaké, negesaké -naar de betekenis van woorden vragen
ditelesi -nat gemaakt
ditemtokaké -vastgelegd
ditengeri, tengeri -van een merk/teken voorzien, gemerkt
diterbitaké -uitgegeven
ditilapaké -stilletjes weggaan
ditimbang -geschat, gewogen
ditinggal(n), dipuntilar(k) -verliezen (door dood, overlijden)
ditresnani -bemind worden
ditukaraké, tukaraké -gewisseld
ditukari, tukari -inwisselen (van geld)
ditunggalaké(n), dipuntunggilaken(k) -bijéén gevoegd (tot 1 groep)
di-udhak, ngudhak, ngudeg(s) -roeren
di-ulemi, ngulemi -uitnodigen (formeel, voor feest)
diunggakaké(n), dipun inggahaken(k) -verhoogd worden
diuran-urani, nguran-urani -zingen (liedje, voor kind etc.)
diurus(n), dipunurus(k) -is geregeld
diyan(k), dilah(k) -lamp (met kunstlicht)
diyan gantung(n), dilah gantung(k) -hanglamp, petroleumlamp, gietijzeren lamp
diyan sorot(n), dilah sorot(k) -schijnwerper
diyan tèplok(n), dilah tèplok(k) -muurlamp
diwewisani -ineens afgedaan, gemaakt
dlamakan, tlapakan -voetzool
dohé(n),adohé(s)(n), tebihipun(k) -de afstand
dolanan -spelen
dongâ -gebed
dora(k), goroh(n) -leugen, liegen, leugenachtig, vals
dosâ -zonde
drajat -maatschappelijke positie, sociale positie
dragem -kastanjebruin
driji -vinger
driji manis -ringvinger
driji sampéyan(ki),-sikil(n),-suku(k) -grote teen
driji sikil(n),-suku(k),-sampéyan(ki) -grote teen
driji suku(k),-sikil(n),-sampéyan(ki) -grote teen
dudu(n), dédé sanès(k) -niet
dudu beberé,dudu sabeneré(n),sanès leresipun,sanès saleresipun(k) -verkeerd, onjuist,
ten onrechte, onrechtmatig, onrechtvaardig
dudu sabeberé,dudu beneré(n),sanès leresipun,sanès saleresipun(k) -verkeerd, onjuist,
ten onrechte, onrechtmatig, onrechtvaardig
dukâ(ki), nesu(n) -boos
dumugi(k), tekan(n) -aangekomen, tot
dunung -begrijpen, inzien
dunyâ -wereld
durung(n), dèrèng(k) -nog niet
durung tau(n), dèrèng naté(k) -nog nooit
duwé(n),gadhah(k),kagungan(ki) -hebben, bezitten
duwé gawé(n),gadhah damel(k), kagungan damel(ki) -slametan geven,‘n familiefeest vieren (bv. besnijdenis)
duwèké(n),gadhahanipun(k),kagunganipun(ki) -van hem, van haar
duwèkku(n), gadhahan kulâ(k) -van mij
duwèkmu(n),gadhahan sampéyan(k) -van jou
dhusun(k), désâ(n) -dorp
E
ébah(k), obah(n) -bewegen, beweging, zich bewegen
ecâ(k), ènak, énak(n) -prettig, heerlijk, lekker (eten, maaltijd)
écan-écanan(k), énak-énakan(n) -’n lui en lekker leventje leiden
édan -gek, zot, gek van (begeerte naar), verliefd
édan-édanan -op een gekke manier, gekkepraat verkopen
éjakan, bab sepèlan -spelling
elas -rijstkorrel (ongekookt)
èlèk(s), âlâ -lelijk
éling(n), ènget, émut(k) -zich (kunnen) herinneren, niet vergeten
eluh (Ij) -tranan
éman, èman, sayang, mesakaké -jammer
éman-éman -’t is jammer, ‘t is zonde, jammer
èmbèr -emmer
èmbèr conto -monsteremmer
embok(n),ma(s)(n),biyung(k),ibu(ki) -moeder
embuh(n), kilap(k) -'k weet het niet
èmpèran -galerij
empuk -zacht (gemakkelijk in te drukken)
émut(k), ènget(k), éling(n) -zich (kunnen) herinneren, niet vergeten
ènak, énak(n), écâ(k) -prettig, heerlijk, lekker (eten, maaltijd)
énak atiné -onbezorgd
énak-énakan(n), écan-écanan(k) -’n lui en lekker leventje leiden
énak-énuk, jaburan -lekkers, lekkernij, koekjes, versnaperingen
énaké(s), luwih énak -liever
èncèr -dunvloeibaar
endang, ndang -dadelijk, spoedig (bij een opdracht/bevel)
endhas(n), sirah(k), mustâkâ(ki) -hoofd, kop
endhas buri(n), sirah wingking(k),
mustâkâ wingking(ki) -achterhoofd
endhok, endhog(n), tigan(k) -ei
endi?(n), pundi(k) -welk(e)?
ènèk, ènèng, ânâ(n), ènten, wonten(k) -is, zijn, er is, er zijn
ènèng, ènèk, ânâ(n), ènten, wonten(k) -is, zijn, er is, er zijn
eneng, meneng -stilte, in stilte
ènget(k), émut(k), éling(n) -zich (kunnen) herinneren, niet vergeten
énggal, ènggal(k), anyar(n) -nieuw
ènggal, énggal(k), anyar(n) -nieuw
énggal(k), gelis(n), rikat(n+k) -snel
enggo, dienggo, kanggo, kanggoné -gebruiken
èngkol, éngkol -moersleutel
enom(n), enèm(k) -jong
entèk(n), telas(k) -op, niet meer voorradig
ènten, wonten(k), ènèk, ènèng, ânâ(n) -is, zijn, er is, er zijn
entes -net, zonet, pas
ènthong, énthong -suikerschep
énthong-énthong, walikat, wlikat -schouderblad
éntuk, olèh(n), angsal(k) -krijgen, mogen, verkrijgen, toegestaan(s)
èpèk-èpèk -handpalm
éram -wonderlijk, vol verbazing over iets onbekends
èsem -glimlach
mèsem -glimlachen
èstri(k), wadon, wédok(n), -vrouwelijk
èstu, saèstu -(sidâ:) werkelijk geschieden, doorgaan
-(nyâtâ:) waar, (in) waarheid, eigenlijk
di-èstokaké -nageleefd, voldoet aan (voorschriften/bevelen)
ésuk (zie ook isuk) -ochtend
étan (zie ook ngétan, wétan) -oost, oostelijk
éthok-éthok -doen alsof, zich houden als
éwon -bij duizenden
F
filsafat, ngèlmu kabatinan(n),ngèlmu kabatosan(k) -filosofie, wijsbegeerte
G
gabah -rijst (ongestampt)
gabus -kurk, kurkachtig hout
gadhah(k),duwé(n),kagungan(ki) -hebben, bezitten
gadhah damel(k),duwé gawé(n) -slametan geven
gadhahan kulâ(k), duwèkku(n) -van mij
gadhahan sampéyan(k),duwèkmu(n) -van jou
gadhahanipun(k),duwèké(n),kagunganipun(ki) -van hem, van haar
gadhing(ki), umbel(n+k) -snot
gagah -stoer, flink
gajah -olifant
gajih -vet
gajih, bayar -salaris
gajihan, bayaran -uitbetaling
gajulé -vertegenwoordiger, vervanger
galengan -sawahdijkje, rijstvelddijkje
galih, panggalih(kI), ati(n), manah(k) -hart (figuurlijk), gemoed, humeur, stemming
gaman, gegaman(n), damel, dedamel(k) -wapen
gambar -illustratie, plaat, afbeelding, tekening
gambar blabag -situatie-tekening
gambar bumi -kaart, landkaart
gambar lumah, gambar palemahan -plattegrond
gambar palemahan, gambar lumah -plattegrond
gampang(n), gampil(k) -gemakkelijk, gemakkelijk te bewerkstelligen
gampangaké(n), dipungampilaken(k) -al te gemakkelijk opgevat, geen plichtsbesef
gampangan -gemakkelijk tevreden te stellen, niet veeleisend
gampil(k), gampang(n) -gemakkelijk, gemakkelijk te bewerkstelligen
gandum -blom
gangsal(k), limâ(n) -vijf (5)
gangsalwelas(k), limâlas(n) -vijftien (15)
gantilaning ati(n), gantilaning manah(k) -liefste (beminde)
gantilaning manah(k), gantilaning ati(n) -liefste (beminde)
gapuk -brokkelig, dood (hout, tak)
gares -scheen(been)
garing -droog, in-, op-, uitgedroogd, dor, schraal
garpu, séndhok porok -vork
garu -eg
garwâ(ki), bojo(n+k) -echtgenote
gawé(n), damel(k) -maken
gawé trenyu ing ati(n), damel trenyu ing manah(k) -ontroeren
gecoh(ki), idu(n+k) -speeksel
gedhang(n), pisang(k) -banaan, bacove
gedhé(n), ageng(k) -groot
gedhèg -muur (wand)
gèdhèg-gèdhèg -hoofdschuddend, met ‘t hoofd schudden
gedhogan -paardenstal
gegaman, gaman(n), dedamel, damel(k) -scherp werktuig (mes etc), wapen
gegandhèngan -verbonden, gekoppeld, geschakeld aan,
in verbinding, gearmd
gegandhèngan karo -samenhangend, in verbinding met,
in verband met
gegandhèngan tangan -elkaar bij de hand houden(de)
pâdhâ gegandhèngan(n), sami gegandhèngan(k),
pâdhâ gegayutan(n), sami gegayutan(k) -samenhang
pâdhâ gegayutan(n), sami gegayutan(k) -samenhang
pâdhâ gegandhèngan(n), sami gegandhèngan(k),
gegelisen -te snel
geger(n+k), pengkeran(ki) -rug
gegujengan(k), geguyon(n) -vrolijkheid
geguyon(n), gegujengan(k) -vrolijkheid
gelang -armband
gelaran(k), klâsâ(n) -mat, rietenmat
gelas -glas (stof)
gelas, gelas beling -drinkglas
gelas plastik -plastiek beker
gelem(n), purun(k), karsâ(ki) -willen (wel willen doen)
gelis(n), énggal(k), rikat(n+k) -snel
gelis, gelisan -spoedig, vlug (ergens komen, iets worden)
gelisan, gelis -spoedig, vlug (ergens komen, iets worden)
gemah -bloeiend
gemblung -gek, halfgek
gemes -iets niet kunnen verdragen
gemuk -smeervet
genah, titi -nauwgezet
gendérâ -vlag, Europese vlag
gendhis(k), gulâ(n) -suiker
gendul, botol(s) -fles
genep(n), jangkep(k) -volledig, voltallig
généyâ?, kenèng âpâ?(n), punâpâhâ?, kénging punâpâ?(k) -waarom?
geni(n), latu(k) -vuur
gèpèng -plat
gèpi -zeer plat, erg plat
gerah(ki), lârâ(n), sakit(k) -ziek (zijn), pijn, pijn doen
gesang(k), urip(n), sugeng(ki) -levend, 't leven, blijven leven
gesang mulyâ(k), urip mulyâ(n) -heerlijk leven, gelukkig leven
getih(n), râh(k) -bloed
getun(s) -spijt hebben, achteraf spijt hebben
getun -onaangenaam verrast/getroffen, zich verbazen,
opkijken van
gilâ -griezelen van, afgrijzen (van bijv. slangen)
gilingan -molen
ginem(k), gunem(n) -’t spreken, ‘n gesprek voeren, praten
gineman(k), guneman(n)` -gesprek, conversatie
ginjel -nier
giris -angstig, bang worden, de schrik te pakken krijgen
githok(n+k), griwâ(ki) -nek
glepung beras(n), glepung wos(k) -rijstemeel
glepung wos(k), glepung beras(n) -rijstemeel
gludhug -donder
goblog(s) -dom
godhèg -bakkebaard
godhong(n), ron(k) -blad
golèk(n), pados(k) -zoeken
gordèn -gordijn
goroh(n), dora(k) -leugen, liegen, leugenachtig, vals
gorohan -grap, voor de grap, niet in ernst
gosong -aangebrand
gotri -hagel
got kliling -ringgoot
got malang -dwarsgoot
got mujur -lengtegoot
grad -graad, warmtegraad
grânâ(ki), irung(n+k) -neus
grejegan, tukar, padu, tukar padu, tukaran -ruzie (hebben,maken,krijgen), twist, gekibbel
arep grejegan(n), badhé grejegan(k) -ruzie zoeken
griyâ(k), omah(n), dalem(ki) -huis, woning
griyâ kéyong(k), omah kéyong(n) -schelp
griwâ(ki), githok(n+k) -nek
groboh -ruw, ruwheid (onbeschaafd spreken)
grujug(s) -begieten
gubug -hut, veldhut, wachthuisje op de akker
gudhig -schurft
gugonan -goedgelovig
gugon-tuhon -bijgeloof
gulâ(n), gendhis(k) -suiker
gulu(n+k), jânggâ(ki) -hals
gumantung ânâ(n), gumantung wonten(k) -afhankelijk van
gumantung wonten(k), gumantung ânâ(n) -afhankelijk van
gunâ -vernuft, vindingrijk
gunâ-bisâ, gunâ-piranti, gunâ-sarânâ, gunâ-sekti -buitenmenselijke hulpmiddelen, bovenmenselijke
krachten beschikken, tovermiddelen
tanpâ gunâ -zonder nut, onbruikbaar, geen betekenis hebben
gunané -’ t dient tot
gundul -kaal (geschoren, geknipt hoofd)
gunem(n), ginem(k) -’t spreken, ‘n gesprek voeren, praten
guneman(n), gineman(k) -gesprek, conversatie
gunung(n), redi(k) -berg, gebergte
gurem -kippevlo
guru -onderwijzer, leraar
gusi -tandvlees
guyub, geguyuban -zich ééndrachtig aaneensluiten
guwâ -grot
H
hartâkâ, artâkâ -penningmeester ( v/e vereniging etc. )
hasil -winst (opbrengst van), inkomsten uit
I
ibu(ki),biyung(k),embok(n),ma(s)(n) -moeder
icâ tanpâ lari(k), ilang tanpâ lari(n) -spoorloos verdwenen
icip-icip -proefje (van spijs)
ngicipi(n), ngedhapi(k) -proeven
idep -wimper
idu(n+k), gecoh(ki) -speeksel
igâ -rib
ijab, kawin, ningkah(volgens de Wet) -huwelijk (‘t trouwen)
ijem(k), ijo(n) -groen
ijèn -geheel alleen
ijèn ijèn -stuk voor stuk
ijo(n), ijem(k) -groen
ijol, ngijoli(s), tukar -wisselen, ruilen
ijol, ijolan, ijol-ijolan(n), lintu, lelinton. lintonan(k) -ruilen (v. kledingstuk, taak etc.)
di-ijolaké(n), dipunlintokaken(k) -men gaat/wil ruilen, inruilen
di-ijoli(n), dipunlintoni(k) -geruild voor, geruild tegen, verruilen
ngijoli(n), nglintoni(k) -verruilen
ikâ, kaé(n), punikâ(k) -ginds
iki(n), punikâ(k) -dit, deze
iku, kuwi(n), punikâ(k) -dat, die
ilang tanpâ lari(n), icâ tanpâ lari(k) -spoorloos verdwenen
ilat(n+k), lidhah(ki) -tong
ilèn-ilèn -gootje, afwatering
ili -stroom (vloeistof)
ilmu kebatinan -Javaanse mystiek
ilu -(vies) slijm/vocht uit mond, bek, puist, zweer
imbâ(ki), alis(n+k) -wenkbrauw
ing -in, op, aan, ter, bij
ing buri(n), ing wingking(k) -achter
ing griki(k), ing kéné(n) -hier
ing griku(k), ing kono(n) -daar
ing jawi(k), ing njâbâ(n) -buiten
ing kéné(n), ing griki(k) -hier
ing kono(n), ing griku(k) -daar
ing lebet griyâ(k), ing njero omah(n) -in het huis
ing nalikâ iku(n), ing nalikâ punikâ(k) -in die tijd
ing nalikâ punikâ(k), ing nalikâ iku(n) -in die tijd
ing ngajeng(k), ing ngarep(n) -voor
ing ngarep(n), ing ngajeng(k) -voor
ing ngendi?(n), ing pundi?(k) -waar?
ing ngendi endi(n), ing pundi pundi(k) -overal
ing ngisor iki -hieronder
ing ngomah, ânâ ngomah(n), wonten griyâ(k) wonten dalem(ki) -thuis, thuis zijn
ing njâbâ(n), ing jawi(k) -buiten
ing njero omah(n), ing lebet griyâ(k) -in het huis
ing pundi?(k), ing ngendi?(n) -waar?
ing pundi pundi(k), ing ngendi endi(n) -overal
ing pundi-pundiâ(k), ingendi-endiâ(n) -ergens
ing tembé -voortaan
ing tembé buri(n), ing tembé wingking(k) -in de toekomst, toekomstig (later)
ing tembé wingking(k), ing tembé buri(n) -in de toekomst, toekomstig (later)
ing wingking(k), ing buri(n) -achter
ingajeng(k), ingarep(n), ingarsâ(ki) -vooraan, voorin, voorop
ingarep(n), ingajeng(k), ingarsâ(ki) -vooraan, voorin, voorop
ingarsâ(ki), ingarep(n), ingajeng(k) -vooraan, voorin, voorop
(i)ngendi-endi(n), (ing) pundi-pundi(k) -overal
ingendi-endiâ(n), ing pundi-pundiâ(k) -ergens
inggih,nggih,njih(k), iyâ, yâ(n) -ja, ook
inggil(k), dhuwur(n) -hoog (hoogte), lang (hoog)
ingkang(k), kang, sing(n) -die (betrekkelijke v.n.w.)
ingkang dados remenanipun(k), kang dadi dhemenané(n) -liefst (waar men ‘t meest van houdt)
ingkang dèrèng kelampahan(k), kang durung kelakon(n) -toekomst (t.o.v. verleden)
ingkang gadhah(ki),sing duwé(n) -eigenaar
ingkang ka-angkah(k), kang diarah(n) -doel, waarop men mikt, mikpunt
ingkang kados makaten(k), kang kâyâ mengkéné(n) -‘t volgende
ingkang kasebut(k), kang kasebut(n) -genoemd
ingkang kasedyâ(k), kang kasedyâ(n) -wat men zich voorstelt te doen, voornemen, doel
ingkang kathah(k), kang akèh(n) -de meerderheid
ingkang katuju(k), kang dituju(n) -eindpunt v/e tocht, doel
ingkang kawon(k), kang kalah(n) -verliezer
ingkang lampah cidrâ(k), kang laku cidrâ(n) -verrader
ingkang mancing -hengelaar
(ing)kang ngoyak-oyak -vervolger
ingsun -ik, mij, mijn
ipé -zwager, zwagerin
ipukan -kweekbed
ireng(n), cemeng(k) -zwart
irung(n+k), grânâ(ki) -neus
isih(n), taksih(k) -nog
isih ânâ okèh menèh -zijn er zelfs nog meer
isih tangèh(n), taksih tangèh(k) -er mankeert nog veel aan
isin -schaamte, schaamtegevoel
ora isin(n), mboten isin(k) -schaamteloos
isiné -inhoud
isri -strijkijzer
isuk -ochtend
itik(k), tumâ(n) -vlo, luis
iwak(n), ulam(k) -vis
iyâ, yâ(n), nggih,inggih,njih(k) -ja, jawel, ook
iyâ iku(n), nggih punikâ(k) -te weten (namelijk)
J
jaburan, énak-énuk -lekkers, lekkernij, koekjes, versnaperingen
jabut, mbubut -uittrekken
jabutan -uitgetrokken plant
jagal -slager
jago(n), sawung(k) -haan
jagung -maïs
jâjâ(ki), dhâdhâ(n+k) -borst(kas)
jajan -etenswaren gaan kopen, snoepen
jâkâ(n), jaki(k) -ongetrouwde jongeman
jaki(k), jâkâ(n) -ongetrouwde jongeman
jalaran, sabab -aanleiding, oorzaak
jalaran sângkâ(n)/saking(k) -door (t.g.v., n.a.v.,), doordat
jaler(k), lanang(n) -mannelijk
jam(n), pukul(k) -uur (tijdstip)
jam -uur (tijdsduur)
jam astâ(k), jam tangan(n) -horloge
jam bèker -wekker
jam gantung -hangklok
jam tangan(n), jam astâ(k) -horloge
jambon -wijnrood
jampi(k), tâmbâ(n) -geneesmiddel, middel tegen ongemak/pijn
jampi(k), jamu(n), loloh(ki) -medicijn (homeopatisch)
jampi kiyat(k), jamu kuwat(n) -versterkingsmiddel
jamu(n), jampi(k), loloh(ki) -medicijn (homeopatisch)
jamu kuwat(n), jampi kiyat(k) -versterkingsmiddel
jânggâ(ki), gulu(n+k) -hals
janggut(n+k), kethekan(ki) -kin
jangkep(k), genep(n) -volledig, voltallig
janjèhi, dijanjèhi, janjèni, dijanjèni -men houdt iemand iets voor, men zegt iemand iets
aan (overeenkomst, verbod, waarschuwing,alternatief)
janjèkaké -overeengekomen, gecontracteerd, voorgehouden
janji -afspraak, toezegging, de afspraak,dat ...
janji dhisik -de afspraak maken, dat..., de toezegging geven, dat...
janji tumekâ ing -de eindpaal (zijns leven bereiken)
janjian -voorwaardelijk (nog niet vast, koop)
jantung, ati(s) -hart (lichaamsdeel)
Januwari -Januari
jaran(n), kapal(k), titihan(ki) -paard
jaran képang -paardendans door dansers uitgevoerd
jaréné(n), ceriosipun, criyosipun(k) -men zegt, naar men vertelt
jaring kâlâmânggâ(s), jaring kemânggâ -spinneweb
jaring kemânggâ, jaring kâlâmânggâ(s) -spinneweb
jawaban -antwoord op een vraagstuk, oplossing
jâwâ sing kasar -informeel Javaans
jâwâ sing alus -formeel Javaans
jâwâ Suriname -Surinaams Javaans
jawah(k), udan(n) -regen
jawah deres(k), udan deres(n) -stortregen, slagregen, hevige regenbui
jeblog, bècèk -modderig
jebulé -’t bleek dat, per slot van rekening blijkt/bleek
ora ânâ jebulé -men ziet er niets van komen (belofte,
onderneming, arbeid), men heeft er niets aan
di-jebulaké -te voorschijn gebracht, medegedeeld
jebul-jebulané -uitmondende, op weg zijnde uitkomende op
jedhing -bak (gemetseld)
jedhing takeran -meetbak
jèjèr -naast elkaar, op ‘n rij
dijèjèr -op ‘n rij naast elkaar gezet
dijèjèri -bijgehouden
njèjèri -op 1 rij met, naast
jèjèran -rij
jèjèr-jèjèr -op ‘n rij, naast elkaar
jejodhoan -samengaan (gepaard gaan)
jembar -ruim, uitgebreid
dijembarké, dijembaraké, di-ambakaké -ruimer maken
jembaré -oppervlakte, ruimte
jembarsegarané -vergevingsgezind
jembut -schaamhaar
jemèk -papperig, nattig
jempol -duim
jempol sampéyan(ki),jempol sikil(n),jempol suku(k) -grote teen
jempol sikil(n),jempol suku(k),jempol sampéyan(ki) -grote teen
jempol suku(k),jempol sikil(n), jempol sampéyan(ki) -grote teen
Jemunten(k),dinâ Jemuwah(n),dinten Jemunten(k) -vrijdag
Jemuwah(n),dinâ Jemuwah(n),dinten Jemunten(k) -vrijdag
jendhèlâ, jendhélâ, cendhélâ -raam, venster
jeneng(n), nama, wastâ(k) -naam
jenengé -heten, dat wil zeggen
jené(k), kuning(n) -geel
jené(k), mas(n) -goud
jené nyekar asem(k), kuning ngembang asem(n) -oranje
jénggot -baard
jengku(ki), dhengkul(n+k) -knie
jenthik -pink
jero(n), lebet(k) -diep
jerohan -ingewanden
jenaté(n+k), swargi(ki) -wijlen
dhèk jenaté(n+k), dhèk swargi(ki) -ten tijde, bij ‘t leven van wijlen
wis jenat -dood
jiwâ -leven, levensgeest, leven in een levend wezen
sajiwâ -(zich overgeven aan) mingenot
jiwatmâ -mijn ziel en mijn leven (tot geliefde)
jlâgrâ(ki), riyak(n+k) -slijm (uit de borst)
jliteng, njanges -pikzwart
jogan(s), pelur -vloer
judheg -radeloos, (ergens) geen raad meer op weten
jugrug -instorten
Juli -Juli
jumblahé -samen, totaal, zegge
Juni -Juni
jungkat -haarkam
jungkatan -zich kammen
jurang -ravijn
juru nyetir montor mabur -piloot
K
kabar(n+k), wartâ(n), wartos(k) -bericht
kabar-angin, kabarkabur, kabarsriwing -gerucht
kabar kawat -telegram
kabarkabur, kabar-angin, kabarsriwing -gerucht
kabarsriwing, kabar-angin, kabarkabur -gerucht
kabatinan(n), kabatosan(k) -’t innerlijk
kabatosan(k), kabatinan(n) -’t innerlijk
kabedil -per ongeluk doodgeschoten
kabegjan, kabejan -geluk, fortuin
kabèh, kabèhan(n), sedâyâ(k) -alle, alles, geheel
kabèh,sekabèhé(n) sedâyâ,sedâyânipun,sedanten(k) -alle, alles
kabejan, kabegjan -geluk, fortuin
kabektâ saking(k), kagâwâ sâkâ(n) -ten gevolge van
kabeneran(n), kaleresan(k) -juist, terecht, toevallig
kaboten(n), kawraten(k) -te zwaar
kabutuhan -behoefte
kâcâ -spiegel, ruit, pagina
kacang -bonen
kacèk(n), kaot(k) -verschil (hoeveelheid)
kadohen(n), katebihen(k) -te ver
sâkâ ing kadohan(n), saking katebihan(k) -uit de verte (gezien)
kados déné(k), kâyâ déné(n) -zoals, alsof
kados makaten(k), kâyâ mengkéné, mengkono, ngéné, ngono(n) -zo, aldus, zulk, dergelijk
kados pundi?(k), kepriyé?(n) -hoe is 't?, hoe gaat 't?
kagâwâ sâkâ(n), kabektâ saking(k) -ten gevolge van
kagèt -schrikken, geschrokken, verrrassen, verrast
kagungan(ki),duwé(n),gadhah(k) -hebben, bezitten
kagungan damel(ki),nduwé gawé(n),gadhah damel(k) -slametan geven,‘n familiefeest vieren(bv. besnijdenis)
kagunganipun(ki),gadhahanipun(k),dhuwèké(n) -van hem, van haar
kahanan(n), kawontenan(k) -toestand, gesteldheid
kajangsirah(k), bantal(n) -hoofdkussen
kajeng(k), kayu(n) -hout
kajengipun(k), karebèn(n) -opdat, laat maar
kakang -broer (oudere broer), echtgenoot,
groter exemplaar van dezelfde soort
kakang adhi, adhik(s) -broertje (jongere broer)
kakang bi, kakang mbok -oudere zuster
mung kakang adhi baé -broertje en zusje, scheelt niet veel
kakang mbok, kakang bi -oudere zuster
ora ânâ kakangé, ora ânâ adhiné -enig, voorbeeldeloos
kaken(k), kaku(n) -stijf, onbuigzaam
kakenan manah(k), kakon atèn(n) -stijf, boos en ongeduldig worden om iets
kakon atèn(n), kakenan manah(k) -stijf, boos en ongeduldig worden om iets
kaku(n), kaken(k) -stijf, onbuigzaam
kakus -toilet, w.c., kakhuis
kâlâ -tijd, juiste tijd voor, juiste tijd voor iets
kâlâ(k), dhèk(n) -toen, op ‘t tijdstip voor
kâlâ anu punikâ(k), dhèk anu kaé(n) -onlangs
kâlâ bénjing(k), sésuk(n) -morgen
kâlâ jengking -schorpioen
kâlâ kâlâ -van tijd tot tijd, bij tijden, nu en dan
kâlâ-luwang, kâlâ-pracik -valstrik
kâlâ-mângsâ -in de tijd, bij tijden
kâlâ punâpâ(k), dhèk âpâ(n) -wanneer (verleden)
kâlâ rumiyin(k),dhèk biyèn(n) -vroeger
kâlâ wau(k), dhèk mau(n) -zo even
kâlâ wau dalu(k), dhèk mau bengi(n) -gisteravond, vannacht
kâlâ wingi(k), dhèk wingi(n) -gisteren
kâlâ wingènipun(k),dhèk wingènané(n) -eergisteren
kalah(n), kawon(k) -’t verliezen (spel, strijd, proces),nederlaag,verlies,
verslagen worden, achterblijven, onderdoen in iets
kang kalah(n), ingkang kawon(k) -verliezer
kalam(ki),planangan(n),pajaleran(k), konthol(s) -mannelijk geslachtsorgaan, penis
kâlâmânggâ(s), kemânggâ -huisspin
kâlâmenjing -adamsappel
kalané -toen, op ‘t tijdstip voor
kalané ingkang temtu(k), kalané kang temtu(n) -op tijd
kalané kang temtu(n), kalané ingkang temtu(k) -op tijd
kâlâwarti -tijdschrift
kalèn, selokan, parit -sloot, goot
kaleresan(k), kabeneran(n) -juist, terecht
kali(n), lèpèn(k) -rivier
kalih(k),loro(n) -twee (2)
kalih atus(k), rong atus(n) -tweehonderd (200)
kalih atus èwu(k), rong atus èwu(n) -tweehonderdduizend (200.000)
kalih dâsâ(k), rong puluh(n) -twintig (20)
kalih dâsâ èwu(k),rong puluh èwu(n) -twintigduizend (20.000)
kalih èwu(k), rong èwu(n) -tweeduizend (2000)
kalih milyun(k), rong milyun(n) -twee miljoen (2.000.000)
kalih pisan(k), karo pisan(n) -allebei
kalihlikur(k), rolikur(n) -tweeëntwintig (22)
kalihwelas(k), rolas(n) -twaalf (12)
kaliten(k), keciliken(n) -te klein
kaliyan(k), tuwin(k), lan(n) -en
kaliyan, kalih(k), karo(n) -met
kamajengan(k), kamajuhan, kemajuhan(n) -vooruitgang
kamajuhan, kemajuhan(n), kamajengan(k) -vooruitgang
kamar -kamer, vertrek
kamar dhahar, kamar kanggo mangan(n)(s), kamar kanggé nedhâ(k)(s) -eetkamer
kamar kanggé damelan(k), kamar kanggo kerjâ(n) -werkkamer
kamar kanggé lenggahan(k), kamar kanggo jagongan(n), -woonkamer, zitkamer
kamar kanggo padinan(n), kamar kanggé padintenan(k)
kamar kanggé nedhâ(k)(s), kamar kanggo mangan(n)(s), kamar dhahar -eetkamer
kamar kanggé padintenan(k), kamar kanggo padinan(n),
kamar kanggo jagongan(n), kamar kanggé lenggahan(k) -woonkamer, zitkamer
kamar kanggé sinau(k), kamar kanggo sinau(n) -studeerkamer
kamar kanggo jagongan(n), kamar kanggé lenggahan(k), -woonkamer, zitkamer
kamar kanggo padinan(n), kamar kanggé padintenan(k)
kamar kanggo kerjâ(n), kamar kanggé damelan(k) -werkkamer
kamar kanggo mangan(n)(s), kamar kanggé nedhâ(k)(s), kamar dhahar -eetkamer
kamar kanggo padinan(n), kamar kanggé padintenan(k),
kamar kanggo jagongan(n), kamar kanggé lenggahan(k) -woonkamer, zitkamer
kamar kanggo sinau(n), kamar kanggé sinau(k) -studeerkamer
kamar mandhi, pekéwan, pekiwan -badkamer
kamar mburi(n), kamar wingking(k) -achterkamer
kamar ngarep(n), kamar ngajeng(k) -voorkamer
kamar ngajeng(k), kamar ngarep(n) -voorkamer
kamar obat, laboratorium -laboratorium
kamar patileman(k), kamar pituron(n), senthong -slaapkamer
kamar pituron(n), senthong, kamar patileman(k) -slaapkamer
kamar wingking(k), kamar mburi(n) -achterkamer
kamardikan -vrijheid, onafhankelijkheid
kambangan(k), bèbèk(n) -eend
kamenangan -winst (spel)
kamitégan -onverschillig (voor ‘t lot, gevaar van anderen)
kampak -bijl
kampung -woonwijk (javaans)
kamirahan(k),kamurahan(n),sih-kawelasan -goedertierenheid
kamurahan(n),kamirahan(k),sih-kawelasan -goedertierenheid
kâncâ, mitrâ -vriend, makker
kândâ(n), criyos, cariyos(k), ngendikâ(ki) -vertellen (mededelen over, van),
woorden (wat iemand meedeelt, mededelen)
kandel -dik (dingen)
kandhané(n), ceriosipun(k) -hij zegt
kandhang -stal, hok
kang, sing(n), ingkang(k) -die (betrekkelijke v.n.w.)
kang akèh(n), ingkang kathah(k) -de meerderheid
kang bok -oudere zus
kang dadi dhemenané(n),ingkang dados remenanipun(k) -liefst (waar men ‘t meest van houdt)
kang diarah(n), ingkang ka-angkah(k) -doel, waarop men mikt; mikpunt
kang dituju(n), ingkang katuju(k) -eindpunt v/e tocht, doel
kang durung kelakon(n), ingkang dèrèng kelampahan(k) -toekomst (t.o.v. verleden)
kang kâyâ mengkéné(n), ingkang kados makaten(k) -‘t volgende
kang kalah(n), ingkang kawon(k) -verliezer
kang kasebut(n), ingkang kasebut(k) -genoemd
kang kasedyâ(n), ingkang kasedyâ(k) -wat men zich voorstelt te doen, voornemen, doel
kang laku cidrâ(n), ingkang lampah cidrâ(k) -verrader
(ing)kang mancing -hengelaar
kang mas -man door echtgenote aangesproken, oudere broer
(ing)kang ngoyak-oyak -vervolger
kangèlan -moeite, inspanning, last die men ondervindt,
veel bezwaren ondervinden, zich zeer moeten inspannen voor
kangèlan anggènipun(k), kangèlan enggonè(n) -zich zeer moeten inspannen voor
kangèlan enggonè(n), kangèlan anggènipun(k) -zich zeer moeten inspannen voor
kangèlan uripé -slecht, met moeite kunnen bestaan
kanggé(k), kanggo(n) -om, voor, gebruiken
kanggo(n), kanggé(k) -om, voor, gebruiken
kantenan,kasumerepan(k), karuwan(n) -vast en zeker, bekend zijn
kânthâl(s) mannelijk geslachtsorgaan, penis
kantor -bureau, kantoor
kantun(k), kari, kèri(n) -overblijven
kanugrahan -zegening, zegen, zegen en voorspoed
kaot(k), kacèk(n) -verschil (hoeveelheid)
kap montor -motorkap
kapal(k),jaran(n),titihan(ki) -paard
kapal laut, boto(s) -schip
kapal mabur(s),montor mabur,palwâ udârâ -vliegtuig
kapan -wanneer (algemeen)
kapasrahaké -overleveren, overgeleverd zijn
kapragad -geslacht geworden
kaprah -gewoon, algemeen de gewoonte
kapribadèn -identiteit
kapur -kalk, krijt
karcis sepur -spoorkaartje
karebèn(n), kajengipun(k) -opdat, laat maar
karèt -rubber, elastiek
karèt asli -natuurrubber
karèt damelan(k), karèt gawéhan(n) -synthetisch rubber
karèt gawéhan(n), karèt damelan(k) -synthetisch rubber
kari, kèri(n), kantun(k) -overblijven
karo(n), kalih, kaliyan(k) -en, met
karo pisan(n), kalih pisan(k) -allebei
karung -jutezak, baal
karuwan(n),kantenan, kasumerepan(k) -vast en zeker, bekend zijn
karsâ(ki), ajeng(k), arep(n) -zullen, om te
karsâ(ki), purun(k), gelem(n) -willen (wel willen doen)
kasap -ruw, ruwheid (oneffen)
kasar -grof, ruw, ruwheid (hard)
kasar âlâ -zeer grof
kasarjanan -wetenschappelijkheid
kasektèn -bovennatuurlijke kracht
kasenengan -hobby, liefhebberij
kasèp, kasèr -te laat
kasèr, kasèp -te laat
kasetyan -trouw
kasirnan -vernietiging (verdelging)
kaslametan(n), kawilujengan(k) -welvaart, welvaren
kasugihan -rijkdom
kasumerep(k), kaweruh(n) -bekend
kasumerepan,kantenan(k), karuwan(n) -vast en zeker, bekend zijn
kasur -matras
katebihen(k), kadohen(n) -te ver
kathah(k), akèh, okèh(n) -veel
kathahipun(k), kèhé(n), okèhé, akèhé(s) -aantal, het aantal, hoeveelheid
kathok -broek
katon(n), ketingal(k) -zichtbaar, te zien
katumpuk -opgestapeld liggen
katut -meegesleurd, meegevoerd
kaweruh(n), kasumerep(k) -bekend
kawilujengan(k), kaslametan(n) -welvaart, welvaren
kawin, ijab, ningkah(volgens de Wet) -huwelijk (‘t trouwen)
mulyaké [olèhé pâdhâ(n),aggènipun sami(k)] kawin [mas(n), jené(k)] -gouden bruiloft
mulyaké [olèhé pâdhâ(n),aggènipun sami(k)] kawin kuningan -koperen bruiloft
mulyaké [olèhé pâdhâ(n),aggènipun sami(k)] kawin slâkâ -zilveren bruiloft
kawinan, kawin(s) -trouwen
kawirangan -schaamte, beschaamd staan, schande,
schaamdelen, geslachtsdelen
kawicaksanan -wijsheid
kawon(k), kalah(n) -’t verliezen (spel, strijd, proces),nederlaag,verlies,
verslagen worden, achterblijven, onderdoen in iets
ingkang kawon(k), kang kalah(n) -verliezer
kawontenan(k), kahanan(n) -toestand, gesteldheid
kawraten(k), kaboten(n) -te zwaar
kawula -ik, mij, wij, ons, horige, dienstknecht, onderdaan
kâyâ -als
kâyâ déné(n), kados dénék -zoals, alsof
kâyâ mengkéné, mengkono, ngéné, ngono(n), kados makaten(k) -zo, aldus, zulk, dergelijk
kayu(n), kajeng(k) -hout
kebak -vol
kebangeten(n), kesangeten(k) -te erg, overmatig, schandelijk
kebanjiran -door een overstroming getroffen
kebentus -zich het hoofd stoten
kebo(n), maésâ(k) -buffel
kebon -moestuin
keblesuk, keblasuk -verkeerd terecht (ge)komen
kebuk, paru -longen
kebul -rook
kebul-kebul -dampend (hete rijst)
kebutuhan -behoefte
kécalan(k), kélangan(n) -verliezen, kwijtraken
kécé -klein plat schelp
kecemplung -in het water (ge)vallen
keciliken(n), kaliten(k) -te klein
kecut -zuur
kedah(k), kudu(n) -moeten
kedalon(n), kewengèn(k) -door de nacht overvallen (op 'n tocht)
kédanan -verliefd, gek op
kedhuwuren(n), kinggilen(k) -te hoog
kedunungan -uitleg, verklaring (geven)
kedut -(zenuw)trilling, trekking aan lichaamsdeel
keduten -'n trilling hebben, zenuwachtig trillen
kèhé(n), akèhé,okèhé(s), kathahipun(k) -aantal, het aantal, hoeveelheid
kèhi, kèki, dikèki -geven, gegeven,
kejâbâ(n), kejawi(k) -behalve
kejawahan(k), kodanan(n) -door een regenbui overvallen
kejawi(k), kejâbâ(n) -behalve
kekerengan -vechten, vechtpartij
kelah -aanklacht, klacht, beklag, klagen
kélangan(n), kécalan(k) -verliezen, kwijtraken
kelar(n), kuwawi(k) -in staat zijn tot
kelârâ-lârâ -bitter (schreien)
kelakuan, klakuan -gedrag, manier
kelalèn(n),kesupèn(k),kelimengan(ki) -vergeten (zijn)
kèlèk -oksel
kèli -meedrijven, wegdrijven, meegevoerd
door de stroom/het water (per ongeluk)
kelimengan(ki),kelalèn(n),kesupèn(k) -vergeten (zijn)
kèlingan(n), kèngetan(k) -zich iets weer herinneren
kelir -doek, projectiescherm bij poppenspel
keliru, klèru(s) -fout, verkeerd
kemajuhan, kamajuhan(n), kamajengan(k) -vooruitgang
kemânggâ, kâlâmânggâ(s) -huisspin
kémawon(k), baé, waé(n) -maar, slechts
kembang(n), sekar(k) -bloem
kembang anggrèk -orchidee
kembang kenângâ -kenongobloem, kenongobloesem
kembang mawar(n), sekar mawar(k) -roos
kembang melathi(n), sekar melathi(k) -jasmijn (bloem)
kembang srengéngé -zonnebloem
kembang teraté -waterlelie
kembaran -paar
kemiri -enkel, enkelbeen
Kemis,dinâ Kemis(n),dinten Kemis(k) -donderdag
kempal(k), kumpul(n) -bij elkaar, zich aaneensluiten, zich samenvoegen
kempalan(k), kumpulan(n) -bijeenkomst, vereniging
kémpol -kuit
kemripik(s) -krokant
kemul(n+k), singeb(ki) -deken
kèn, akèn(k), kon, akon(n) -bevelen, gelasten
kenâ(n), kénging, kènging(k) -mogen, ook: raken, treffen
kenâ di-andel(n), kénging dipunandel(k) -betrouwbaar
kenâkâ(ki), kuku(n+k) -nagel
kenal -bevriend met, bekend met
kenal(s), tetepungan(n), tetepangan(k) -kennismaken, zich voorstellen
kenalan -kennis, vriend
kenceng -strak (touw, gespannen)
kèndel(k),lèrèn(n),mandheg(n) -stilstaan, ophouden, stilhouden, stoppen
kèndel -zwijgen
kendhil -pot, rijstpan, rijstpot
kéné iki -hier
kenèng âpâ?, généyâ?(n), kénging punâpâ?, punâpâhâ?(k) -waarom?
kèngetan(k), kèlingan(n) -zich iets weer herinneren
kénging, kènging(k), kenâ(n) -mogen, ook: raken, treffen
kènging, kénging(k), kenâ(n) -mogen, ook: raken, treffen
kénging punâpâ?, punâpâhâ?(k), kenèng âpâ?, généyâ?(n) -waarom?
kèngkèn(k), kongkon(n) -opdragen, uitsturen
kengkeng -onbuigbaar, stevig, stijf
kenthel -dikvloeibaar
kenur pancing -hengelsnoer
kepâlâ, kepala -hoofd ( v/e instelling etc. )
kepanggih(k), ketemu(n) -aantreffen, ontmoeten
kepanggih kaliyan(k), ketemu karo(n) -vinden (aantreffen, ontmoeten)
kepènak, kepénak(n), sekécâ(k) -aangenaam,gemakkelijk,zich prettig voelen
dikepénakaké(n), dipunsekécakaken(k) -’t gemakkelijk/aangenaam hebben/krijgen
ngénakaké(n), ngénaké(s), ngécakaken(k) -gemakzuchtig
kepeksâ -genoodzaakt
kepéncut -verliefd worden op,zich aangetrokken voelen door
kepéngin -(vruchteloos, ijdel) verlangen,wens,de wens koesteren
kepingin -verlangen
kepireng(k), krungu(n) -horen, vernemen, te horen (krijgen)
keplèsèd -uitglijden
keplindes -overreden (door een voertuig)
kepriyé?(n), kados pundi?(k) -hoe is 't?, hoe gaat 't?
kepriyé kabaré?(s) -hoe is 't?, hoe gaat 't?
kepruk -stuk geslagen, slaan(tegen iem. hoofd)
kerâ(k), kuru(n) -mager
kerep -dikwijls
kèri, kari(n), kantun(k) -overblijven
kerjâ -werk, werken, arbeid, arbeiden
kerjâ peksan -dwangarbeid
kerjanan(s), lowongan -vacature
kerok(s), korok -schrapen, krabben
kerokan -(af)schraapsel
kertas -papier
dhuwit kertas(n), artâ kertas(k) -papiergeld, bankbiljet
késah(k), lungâ(n), tindak(ki) -vertrekken, weggaan
kesangeten(k), kebangeten(n) -te erg
kesasar -verdwaald, zich in de weg vergissen
kèsèd, kèsètan(s) -deurmat
kesektèn -bovennatuurlijke kracht
kesesa(k), kesusu(n) -gehaast
keslomod -zich branden
kesontenen(k), kesorèn(n) -te laat op de middag
kesorèn(n), kesontenen(k) -te laat op de middag
kesripahan -verliezen (‘n sterfgeval hebben)
kesupèn(k),kelalèn(n),kelimengan(ki) -vergeten (zijn)
kesusu(n), kesesa(k) -gehaast
kesuwun, matur kesuwun, matur nuwun -dank u wel, dank je wel, bedankt
ketabrak -in botsing komen
ketemu(n), kepanggih(k) -aantreffen, ontmoeten
ketemu karo(n), kepanggih kaliyan( k) -vinden (aantreffen, ontmoeten)
keterak -(recht v.voren) aangevallen, iets komt af op
kethekan(ki), janggut(n+k) -kin
kethul -bot (niet scherp)
ketingal(k), katon(n) -zichtbaar, te zien
ketiwasan -verongelukt
kétok -te zien
kétoké -lijken, gelijken, het lijkt
ketua, pangarsâ, -voorzitter
kéyong -slak
omah kéyong(n), griyâ kéyong(k) -schelp
kéwan -dier
kewengèn(k), kedalon(n) -door de nacht overvallen (op 'n tocht)
kilap(k), embuh(n) -'k weet het niet
kilap, kilat, bledèk(s) -bliksem
kilat, kilap, bledèk(s) -bliksem
kimâ -grote zeeschelp
kinâ(k), kunâ(n) -oud (uit de oude tijd), ouderwets
kinâ(s), biskoop -filmvoorstelling, bioskoop
kinggilen(k), kedhuwuren(n) -te hoog
kinten kinten(k), kirâ kirâ(n) -ongeveer
kinubengan -omring door
kirâ kirâ(n), kinten kinten(k) -ongeveer
kirang(k), kurang(n) -(nog) te weinig, nog niet genoeg
kirang(k)/kurang(n) terang, ora ngerti(s) -niet weten
kirim(n), kintun(k) -zenden sturen
kirim layang(n), kintun serat(k), nyaosi serat(ki) -’n brief zenden/sturen
kiriman -zending
kitâ(k), aku kabèh(n), kulâ sedâyâ(k), aku pâdhâ(n), kulâ sami(k) -wij
Kitab Al Kur’an -Koran
Kitab Suci -Heilig boek, Bijbel
kithâ(k), kuthâ(n) -stad
kitiran, pèntilator -ventilator
kiyai -man van enig aanzien, heilige
klakuan, kelakuan -gedrag, manier
klambi(n), rasukan(k), jas(n+k) -jas, baadje
klâpâ(k), krambil(n) -klapper
klaras, blarak, runtah -droge bladeren
(mati) klelep -verdrinken
klâsâ(n), gelaran(k) -mat, rietenmat
klawu, kulawu -grijs
klawu semu biru -grijsblauw
(mati) klelep -verdrinken
klèntu(k), klèru(n) -(per ongeluk) verwisseld,in de plaats van
(‘t goede, bedoelde), verkeerd, zich vergissen,
vergissing
klér(s), wernâ, warnâ(n), werni, warni(k) -kleur
klèru(n), klèntu(k) -(per ongeluk) verwisselkd,in de plaats van
(‘t goede, bedoelde), verkeerd, zich vergissen,
vergissing
klèru(s), keliru, kliru, klintu(n), klintun(k) -fout, verkeerd, zich vergissen
kliling -rondgaan, de ronde doen(inspectie)
kliling, turné -tournee, rondgaan
klintang-klinting -doelloos rondlopen
klintu(n), klèru(s), keliru, kliru, klintun(k) -fout, verkeerd, zich vergissen
klintun(k), klèru(s), keliru, kliru, klintu(n) -fout, verkeerd, zich vergissen
kliwat(k) -over, voorbij
kobong -in brand geraakt
kodanan(n), kejawahan(k) -door een regenbui overvallen
koki -keukenmeid, interieurverzorgster
kombong -kippenhok, eendenhok
komisaris -commissaris
kon, akon(n), kèn, akèn(k) -bevelen, gelasten
kondangan -uitgenodigd tot, aanzitten aan een
gemeenschappelijke maaltijd (slametan)
kondhang -bekend, vermaard
kondur(ki), wangsul(k), bali(n) -terugkeren, terugkomen
kondur(ki), mulih(n), mantuk(k) -naar huis gaan, thuis komen, teruggaan
kongkon(n), kèngkèn(k) -opdragen, uitsturen
kongkonan(n+k), putusan(ki) -boodschap sturen, bode, ‘n bode
konten(k), lawang(n) -deur
konten medal(k), dalan metu(n) -uitgang (deur)
konten mlebet(k), lawang mlebu(n) -ingang (deur van gebouw)
konten ngajeng(k), lawang ngarep(n) -voordeur
konten wingking(k), lawang mburi(n) -achterdeur
konthol(s),planangan(n), pajaleran(k),kalami(ki) -mannelijke geslachtsorgaan, penis
koran(s), layang kabar(n), serat kabar(k) -krant
korèk api, rèk -lucifers
korèng -zweer, wond(s), wondje(s)
korèngen -'n huidwondje hebben
korok, kerok(s) -schrapen, krabben
kosong -leeg, onbezet (plaats)
kothong -leeg (inhoud)
kowé(n),sampéyan(k),panjenengan(ki) -jij, je, u
kowé pâdhâ(n),sampéyan sami(k),panjenengan sami(ki) -jullie
krâmâ, jâwâ sing alus -formeel Javaans, welgemanierd spreken,
beleefde woordkeus, goede gang van zaken,
orde, goede manieren, beleefde taal
krâmâ désâ -boerse (en dialectische) woordkeus
krâmâ inggil -(heel) formeel Javaans, eerbiedige woordkeus
krâmâ madiyâ -tussen/flexibele spreekstijl, spreekstijl afhankelijk
van de situatie neigend/bewegen naar
de ngoko- of krâmâ-vorm
di-kramakaké -spreken/praten in beleefde taal
krambil(n), klâpâ(k) -klapper
krangan -kraan
krasan -zich thuis voelen
krengseng-krengseng -zingen (water)
krétâ sepur, sepur -trein, spoortrein
kreteg, broki(s) -brug
kreteg sepur -spoorbrug
krosi -stoel
krungu(n), kepireng(k) -horen, vernemen, te horen (krijgen)
(k)ubeng -omtrek
kuburan(n+k), pasaréan(ki) -graf, laatste rustplaats
kucing -kat, poes
kuciwâ -onderdoen, de mindere zijn
kudu(n), kedah(k) -moeten
kuku(n+k), kenâkâ(ki) -nagel
kukul -puistje
kukus -rook, stoom
kukusan -rijststomer
kulâ(k), aku(n), dalem(ki) -ik
kulâ nuwun -wanneer ‘t mij vergund is (uit beleefdheid,
bij binnenkomen, beginnen te spreken etc),
met uw verlof (beleefdheidstussenzinnetje)
kulâ sami(k), aku pâdhâ(n), kitâ(k), aku kabèh(n), kulâ sedâyâ(k) -wij
kulâ sedâyâ(k), aku kabèh(n), kitâ(k), aku pâdhâ(n), kulâ sami(k) -wij
kulâ-mitrâ -familie en vrienden
kulâwargâ -inclusief de familie/gezin
kulinâ -gewoon, gewend
kulit -huid
kulit ayam -opperhuid
kulon -westen, westelijk
kum -in water weken
dikumbah -(af-, uit-) gewassen (kleren)
kumbahan -wasgoed
kumlèbèt (Ij) -wapperen
kumpul(n), kempal(k) -bij elkaar, zich aaneensluiten, zich samenvoegen
kumpulan(n), kempalan(k) -bijeenkomst, vereniging
kunâ(n), kinâ(k) -oud (uit de oude tijd), ouderwets
kunci -sleutel, deurslot
dikunci -op slot, gesloten
kuncung, jambul -kuif
kuning(n), jené(k) -geel
semu kuning(n), semu jené(k) -geelachtig
kuning ngembang asem(n), jené nyekar asem(k) -oranje
kuping(n+k), talingan(ki) -oor
kurâ -schildpad (landschildpad)
kurang(n), kirang(k) -(nog) te weinig, nog niet genoeg
kurang luwih -zeker
kurang(n)/kirang(k) terang, ora ngerti(s) -niet weten
kuru(n), kerâ(k) -mager
kurungan -kooi
kuthâ(n), kithâ(k) -stad
kutil -wratje
kuwadonan(n),pawèstrèn(k), badhong(ki), turuh(s) -vrouwelijk geslachtsorgaan
kuwajibané tiyang jejodhoan(k), kuwajibané wong jejodhoan(n) -huwelijksplicht
kuwajibané wong jejodhoan(n), kuwajibané tiyang jejodhoan(k) -huwelijksplicht
kuwatir(n), kuwatos(k), wedi(n), ajrih(k) -bang, vrees, vrezen
kuwawi(k), kelar(n) -in staat zijn tot
kuwi, iku(n), punikâ(k) -die (aanwijzend voornaamwoord)
kyai -heilige, heilige voorwerpen (wapens, pusâkâ)
(ouderwets) leraar in mystiek
kuwuk -ronde schelp
L
laboratorium, kamar obat -laboratorium
lacut -te ver gaan (met praten, pretmaken)
lading, péso -mes
lagi(n), saweg(k) -nog bezig zijn met
lairan(n+k), wiyosan(ki) -geboorte, geboortedatum
lair(n+k), miyos(ki) -geboren (worden)
lajeng(k), banjur(n) -vervolgens, daarna
lakang, wlakang -lies
lali(n), supé(k) -vergeten(s), niet meer denken aan
lambé(n+k), lathi(ki) -lip
lambéné kuwadonan(n), lambéné pawèstrèn(k) -schaamlippen
lambéné pawèstrèn(k), lambéné kuwadonan(n) -schaamlippen
lami(k), lawas(n) -oud (tijdsduur)
lami-lami(ki),lawas-lawas(n),dangu-dangu(k) -op den duur, tenslotte
laminipun, dangunipun(k), lawasé(n) -gedurende
lamping -handdoek
lampu -lamp
lampu dhudhuk -staande lamp
lampu gantung -hanglamp
lampu robyong -glazen/kristallen kroon
lampu sentér, lampu sentir -zaklantaarn
lampu tèplok -muurlamp
lan(n), tuwin, kaliyan(k) -en
lan sapanunggalané(n),-sapanunggilanipun(k) -enzovoorts
lanang(n), jaler(k) -mannelijk
lancingan, cawet -schaamdoek (tussen de benen doorgehaald)
langit -uitspansel, hemel
langkung(k), luwih(n) -over, voorbij
langkung(k), liwat(n) -over, voorbij (ge)komen
langkung saking(n), luwih sâkâ(n) -meer dan ...
langkung tinimbang(k), luwih tinimbang(n) -meer dan ...
lapak -zadel
lârâ(n), sakit(k), gerah(ki) -ziek (zijn), pijn, pijn doen
lârâ banyunen(n),sakit toyanen(k),mèncrèt -diarree hebben, dunne stoelgang/afgang
lârâ watuk(n) -last van hoestbuien, verkouden, grieperig
lârâ weteng(n), sakit weteng(k) -buikpijn
larang(n), awis(k) -duur
laré(k), bocah(n) -kind (in 't algemeen)
laré èstri(k), bocah wadon(n) -meisje
laré jaler(k), bocah lanang(n) -jongen
laris -gauw verkocht, gewild, goede afzet hebben
layang(n), serat(k) -brief, contract, bewijsstuk
layang kabar(n), serat kabar(k), koran(s) -krant
layang pratândâ kawin(n), serat pratândâ kawin(k) -trouwakte
layang suruhan(n), serat sedhahan(k) -uitnodiging voor vergadering
layang utang(n), serat sambutan(k) -rekening
layangan -vlieger (speelgoed)
latar -voorerf
lathi(ki), lambé(n+k) -lip
latu(k), geni(n) -vuur
lawang(n), konten(k) -deur
lawang mburi(n), konten wingking(k) -achterdeur
lawang mlebu(n), konten mlebet(k) -ingang (deur van gebouw)
lawang ngarep(n), konten ngajeng(k) -voordeur
lawas(n), dangu(k) -langdurend (tijdsduur)
lawas(n), lami(k) -oud, vroeger (tijdsduur)
lawas-lawas(n), dangu-dangu(k), lami-lami(ki) -op den duur, tenslotte
lawasé(n), laminipun, dangunipun(k) -gedurende
lebet(k), jero(n) -diep
lebetan(k), lebon(n) -doelpunt
lebon(n), lebetan(k) -doelpunt
lelârâ(n), sesakit(k) -ziekte
legi -zoet (smaak)
semu legi -zoetachtig
leluhur -voorouders
lemâ(k), lemu(n) -dik (mens, dieren, planten)
lemah(n), siti(k) -aarde, grond
lemantun(k), lemari(n) -kast
lemari(n), lemantun(k) -kast
lemantun sandhangan(k), lemari sandhangan(n) -klerenkast
lemari sandhangan(n), lemantun sandhangan(k) -klerenkast
lembat(k), lembut(n) -fijn, dun
lembu(k), sapi(n) -koe
lembut(n), lembat(k) -fijn, dun
lèmèk jogan -vloerkleed
lèmèk kasur, seprè -sprei
lemes -lenig, slap, krachteloos, goed buigzaam
lempag -schop, spade
lemu(n), lemâ(k) -dik (mens, dieren, planten)
lemud, lemut -muskiet
lenceng -strak (lijnrecht zonder bocht)
lengâ(n), lisah(k) -olie
lengen -arm (lichaamsdeel)
lenggah(k),lungguh(n),pinarak(ki) -zitten [njagong(s)(n)]
lengganan -abonnee
dadi lengganané(n), dados lenggananipun(k) -zich abonneren op
dhuwit lengganan(n), artâ lengganan(k) -abonnementsprijs
pethuk lengganan -abonnementsbewijs
lepat(k), luput(n) -mis, missen (niet raak), fout (zijn, maken),
ongelijk hebben, verkeerd (fout)
lèpèk, lèpèkan -schoteltje (bij kopje)
lèpèkan, lèpèk -schoteltje (bij kopje)
lèpèn(k), kali(n) -rivier
lèrèn(n),mandheg(n),kèndel(k) -stilstaan, ophouden, stilhouden, stoppen
leres(k), bener(n) -goed, juist
lestantun(k), lestari(n) -hetzelfde blijven, onveranderd
lestari(n), lestantun(k) -hetzelfde blijven, onveranderd
lésus(s), lisus -wervelwind
lidhah(ki), ilat(n+k) -tong
limâ(n), gangsal(k) -vijf (5)
limâlas(n), gangsalwelas(k) -vijftien (15)
limangsèn(s), sekelip -stuiver
limpâ -milt
limrahipun(k), lumrahé(n) -gewoonlijk (zie ook: adaté)
lincip -puntig, spits toelopend, met ‘n scherpe punt
dilincipi -van een scherpe punt voorzien
lindhu -aardbeving
lintang -ster, sterrenbeeld
lintu, lelinton. lintonan(k), ijol, ijolan, ijol-ijolan(n) -ruilen (v. kledingstuk, taak etc.)
dipunlintokaken(k), di-ijolaké(n) -men gaat/wil ruilen, inruilen
dipunlintoni(k), di-ijoli(n) -geruild voor, geruild tegen, verruilen
nglintoni(k), ngijoli(n) -verruilen
lirang, welirang -zwavel
liri, lirih -langzaam, traag, zachtjes (geluid, aanraking)
lisah(k), lengâ(n) -olie
lisus, lésus(s) -wervelwind
liwat -via
liwat(n), langkung(k) -over, voorbij (ge)komen
liwatan -vervolgens, daarna, hierna
liyâ(n), sanès(k) -ander(e)
loh -vruchtbaar
loh-jimawi (Ij) -vruchtbaar(van grond)
loloh(ki), jampi(k), jamu(n) -medicijn (homeopatisch)
lombok -peper
lombok jemprit, lombok rawit/umpling -Cayenne peper, kleine zeer scherpe peper
lombok rawit, lombok jemprit/umpling -Cayenne peper, kleine zeer scherpe peper
lombok umpling, lombok jemprit/rawit -Cayenne peper, kleine zeer scherpe peper
lor (zie ook ngalor) -in 't noorden, noordelijk van
loro(n), kalih(k) -twee
lorokan, slorokan(s) -lade
los, bangsal -loods
lowongan, kerjanan(s) -vacature
lubèr -over de rand stromen, overlopen
ludirâ -bloed
luh -traan
luhur -verheven
lumayan -’t gaat wel, ‘t gaat nogal, redelijk, beter dan niets
lumbung -rijstschuur
lumrahé(n), limrahipun(k) -gewoonlijk (zie ook: adaté)
lungâ(n), késah(k), tindak(ki) -vertrekken, weggaan
lungguh(n),lenggah(k),pinarak(ki) -zitten [njagong(s)(n)]
lunyu -glad, glibberig
luput(n), lepat(k) -mis, missen (niet raak), fout (zijn, maken),
ongelijk hebben, verkeerd (fout)
luruh -zachtmoedig, zacht, vreedzaam van uiterlijk
luwangan, uwang -kuil (om iets in te begraven, grafkuil), valkuil
luwih(n), langkung(k) -meer dan, en meer dan dat
luwih becik -beter, plus (optelling)
luwih semono -toch
luwih sâkâ(n), langkung saking(n) -meer dan ...
luwih tinimbang(n),langkung tinimbang(k) -meer dan ...
M
ma(s)(n),embok(n),biyung(k),ibu(ki) -moeder
mabur -vliegen
miber -vliegen (vogel, insekt)
mâcâ(n), maos(k) -lezen
macan(n), simâ(k) -tijger
macan tutul(n), simâ tutul(k) -panter
macangaké -verloven
macul -omspitten
madu -honing
madiya -midden
maédahi -nuttig, nut hebben
maésâ(k), kebo(n) -buffel
mageri -omheinen
maiben(k), maido(n) -verwijten, iemand verwijten, niet geloven
maido(n), maiben(k) -verwijten, iemand verwijten, niet geloven
majeng(k), maju(n) -vooruitgaan, vooruitkomen
maju(n), majeng(k) -vooruitgaan, vooruitkomen
makani(n), nedhani(k) -eten geven aan dieren
malang -dwars, dwarsliggen
got malang -dwarsgoot
malangaké, dimalangaké -dwars leggen, dwars zetten
malem minggu, setu bengi(n), setu dalu(k) -zaterdagavond
males -lui
malih(k), manèh(n) -weer, nog eens
maling(n), pandung(k) -dief
mamang -oom (broertje van ouder[s])
mambengi(k), ngalangi(n) -hinderen, verhinderen, tegenhouden
mamring -verlaten, uitgestorven (plaats, iedereen weg)
manah(k), ati(n), galih, panggalih(kI) -hart (figuurlijk), gemoed, humeur, stemming
damel trenyu ing manah(k), gawé trenyu ing ati(n) -ontroeren
manahi(k), menggalihi(ki), mikiri(n -denken aan, denken over
mancing -hengelen
mandhap(k), mudhun(n) -naar beneden gaan/komen, dalen, uitstappen
mandhap(k), medhun(n), tumedhak(ki) -afdalen, afstappen, uitstappen, dalen
mandheg(n),lèrèn(n),kèndel(k) -stilstaan, ophouden, stilhouden, stoppen
manèh(n) malih(k) -weer, nog eens
mangan(n),nedhâ(k),dhahar(ki) -eten, nuttigen
mânggâ, sumânggâ(k), ayuk, ayuh(n) -kom! (aansporing, uitnodiging om mee te gaan of
iets te doen)
mânggâ, sumânggâ -alstublief, alsjeblief, wees zo goed
mânggâ mârâ -onzeker zijn, aarzelen
manggèn(k), manggon(n) -wonen, verblijven, zich prettig thuis voelen (in iets)
manggèn wonten ing(k), manggon ânâ ing(n) -wonen, woonachtig (verblijf in de bijv. stad)
manggih,mangihi(k), nemu,nemoni(n) -vinden (na zoeken, bedenken, uitvinden), ontdekken
manggih akal(k), nemu akal(n) -een idee krijgen, op een idee komen
manggihi,mangih(k), nemoni, nemu(n) -vinden (na zoeken, bedenken, uitvinden),
ontdekken, ‘n ontmoeting/onderhoud hebben
manggihaken(k), nemokaké(n) -’n ontmoeting tot stand brengen, bruiloft houden,
laten trouwen, vinden
manggon(n), manggèn(k) -wonen, verblijven, zich prettig thuis voelen (in iets)
manggon ânâ ing(n), manggèn wonten ing(k) -wonen, woonachtig (verblijf in de bijv. stad)
mangké(k), mengko(n) -straks (toekomende)
mangké dalu(k),mengko bengi(n) -vanavond (toekomende)
mangké sonten(k), mengko soré(n) -vanmiddag
mangkok -kleine schaal, kom, kommetje, grote kop
mângsâ ketigâ -drogetijd
mângsâ rendheng -regentijd
mangsak, masak -koken
mangsulaken(k), mbalèkaké(n) -teruggeven, terugbrengen
mangsuli(k), balèni(n) -overdoen, opnieuw doen, herhalen
mantèn(s), pangantèn [lanang-wadon(n),jaler-èstri(k),kakung-putri(ki)] -bruidspaar
mantèn wedok(s), pangantèn [wadon(n),èstri(k),putri(ki)] -bruid
mantèn lanang(s), pangantèn [lanang(n),jaler(k),kakung(ki)] -bruidegom
[duwé gawé(n), gadhah damel(k), kagungan damel(ki)] mantu-bruiloft vieren (v. kind, dochter)
mantènan(s) -trouwpartij
mantep -kalm en vastberaden,
trouw (vriendschap, standvastig)
manton -bruiloftfeest, bruiloft, huwelijksfeest
mantuk(k),mulih(n),kondur(ki) -naar huis gaan, thuis komen, teruggaan
mantun(k), mari(n) -genezen, klaar, over, beëindigd, beter,
ophouden met iets verkeerd doen, zich beteren
manuk(n), peksi(k) -vogel
manut -volgens
manut watoning kasarjanan -wetenschappelijk (volgens de wetenschap)
maos(k), mâcâ(n) -lezen
mapan tilem(k), mapan turu(n) -zich te slapen leggen
mapan turu(n), mapan tilem(k) -zich te slapen leggen
marang(n), dhateng(k) -naar, aan (persoon)
marani -naderbij komen
marani(n), murugi(k), nedhaki(ki) -ophalen, afhalen, halen
marem -tevreden, voldaan
Maret -Maart
margi/mergi(k), dalan(n) -weg, straat, route
margi/mergi medal(k), dalan metu(n) -uitgang (weg)
margi/mergi mlebet(k), dalan mlebu(n) -ingang (weg)
mari(n), mantun(k) -genezen, klaar, over, beëindigd, beter,
ophouden met iets verkeerd doen, zich beteren
maringi(n) -geven (aan een ‘mindere’) (schenken)
maringi pangapunten(k), maringi pangapurâ(n), ngapunten(k), ngapurâ (n) -genade bewijzen
maringi pangapurâ(n), maringi pangapunten(k), ngapurâ (n), ngapunten(k) -genade bewijzen
mas(n), jené(k) -goud
mas mirah -schat (liefste)
mâsâ bisâhâ?(n), mâsâ sagedâ?(k) -hoe zou dat kunnen?
mâsâ sagedâ?(k), mâsâ bisâhâ?(n) -hoe zou dat kunnen?
masak, mangsak -koken
masarakat -maatschappij (de menselijke maatschappij)
mâtâ(n), mripat(k), tingal, paningal(ki) -oog, ogen
panèn mâtâ -met de ogen(kunnen, mogen) genieten
mathem -kalm en tevreden (voldaan)
mati(n), pejah(k), sédâ(ki) -dood
mati klebon racun(n), pejah klebetan racun(k) -dood door vergiftiging
mati klelep -verdrinken
matur -zeggen (tot een meerdere)
matur kesuwun, matur nuwun, kesuwun -dank u wel, dank je wel, bedankt
matur nuwun, matur kesuwun, kesuwun -dank u wel, dank je wel, bedankt
matur uningâ(ki),nyukani sumerep(k),awèh weruh(n) -kennis geven
mawa(n), mawi(k) -met, oorzaak, aanleiding, reden
mawi(k), mawa(n) -met, oorzaak, aanleiding, reden
mawi sih-kawelasan dhateng(k),nganggo sih-kawelasan marang(n) -genadig jegens
mawur -verspreid liggen
mbabad -wieden, (gelijk) kappen van onkruid
mbah(n+k), éyang(ki) -grootouder, grootvader, grootmoeder
mbah-mbah(s) -oude personen, oud persoon
mbah lanang(s) -opa
mbah wédok(s) -oma
mbakar -poffen (in de gloeiende as)
mbako(n), sâtâ(k) -tabak
mbakyu, yu(s) -zuster
mbalèkaké(n), mangsulaken(k) -teruggeven, terugbrengen
mbalèni(n), mangsuli(k) -overdoen, opnieuw doen, herhalen
mbanjuraké(n), nglajengaken(k) -vervolgen (voortzetten)
mbarengi(n), nyarengi(k) -juist (samen) treffen, op ‘n datum vallen
mbédahaké kaliyan(k), mbédahaké karo(n) -verschil maken tussen
mbédahaké karo(n), mbédahaké kaliyan(k) -verschil maken tussen
mbedhagal -met ruwe hand, hardhandig
mbénjing mugi sagedâ pepanggihan malih(k) -tot ziens
mbésuk mugâ bisâhâ temonan menèh(n)
tumekâ mbésuk pethuk manèh[s](n), -tot ziens
demugi mbénjing kepanggih malih[s](k)
mbésuk mugâ bisâhâ temonan menèh(n), -tot ziens
mbénjing mugi sagedâ pepanggihan malih(k)
demugi mbénjing kepanggih malih[s](k), -tot ziens
tumekâ mbésuk pethuk manèh[s](n)
mbektâ(k), nggâwâ(n) -brengen, meenemen
mbendungi -bedijken, opdammen
mbikak(k), mbukak(n) -openen
mbiyèn(s)(n), dhèk biyèn(n), kâlâ rumiyin(k) -vroeger
mblayang, blayangan -rondzwerven, van huis weglopen
mblenjani -zich niet houden aan ‘n afspraak (bij geliefden)
mbobot(ki), meteng(n), wawrat(k) -zwanger
mbok menâwâ(n), mbok menawi(k) -misschien, ja misschien
mbok menawi(k), mbok menâwâ(n) -misschien, ja misschien
mbongkar -lossen
mboten(k), ora(n) -niet, neen
mboten angsal(k), ora olèh(k) -'t mag niet
mboten antawis dangu(k),ora antârâ suwé(n) -niet lang daarna
mboten babar pisan(k), ora babar pisan(n) -helemaal niet
mboten isin(k), ora isin(n) -schaamteloos
mboten kénging(k), ora kenâ(n) -verboden
mboten leres(k), ora bener(n) -verkeerd (onjuist, slecht)
mboten naté(k), ora tau(n) -nooit
mboten ngrèwès(k), ora ngrèwès(n) -zich er niets van aantrekken
mboten patos(k), ora pati(n) -niet zo erg
mboten sios,wandé(k),ora sidâ,wurung(n) -'t gaat niet door
mbotenâ(k), orahâ(n) -indien niet
mbrangkang, brangkangan -kruipen, op handen en voeten lopen
mbrengkut anggènipun(k), mbrengkut enggoné(n) -zich inspannen voor, zich drukmaken met
mbrengkut enggoné(n), mbrengkut anggènipun(k) -zich inspannen voor, zich drukmaken met
mbrujul,mluku(n),nggarap(s)(n) -ploegen
mbubut, jabut -uittrekken
mbujal(k), mbuwang(n) -weggooien
mbujeng(k), mburu(n) -op jacht gaan, jagen
mbukak(n), mbikak(k) -openen
mbungkuk(s) -buigen
mbungkus, mbuntel -inpakken
mbuntel, mbungkus -inpakken
mburu(n), mbujeng(k) -op jacht gaan, jagen
mbuwang(n), mbujal(k) -weggooien
mecah, dipecah -vernietigen (heerschappij, breken)
medal(k), metu(n) -verschijnen (uitkomen, boek)
medal(k), metu(n), mitos(ki) -naar buiten gaan/komen, eruit gaan
medhun(n), mandhap(k), tumedhak(ki) -afdalen, afstappen, uitstappen, dalen
mèh -bijna
Mei -mei
méjâ, mèjâ -tafel
méjâ kanggé nyerat(k)(s), méjâ kanggo nulis(n)(s), méjâ panulisan(n+k) -schrijftafel
méjâ kanggo nulis(n)(s), méjâ kanggé nyerat(k)(s), méjâ panulisan(n+k) -schrijftafel
méjâ panulisan(n+k), méjâ kanggo nulis(n)(s), méjâ kanggé nyerat(k)(s) -schrijftafel
meksâ, peksâ -dwingen
meksâ -toch
mélai(k), molai(n) -beginnen, starten, te beginnen met
mélok(s) -meedoen, meegaan
mèlu, ngancani(n),tumut(k),ndhèrèk(ki) -meegaan met, meedoen met, vergezellen
mémang (Ij) -inderdaad
memengsahan(k), memungsuhan(n) -vervolging (vijandschap tegen)
memplem -niet krokant, slap
memungsuhan(n), memengsahan(k) -vervolging (vijandschap tegen)
menangi(n), meningi(k) -beleven, erbij zijn
menâwâ(n), menawi(k) -als, indien, wanneer, wat betreft, dat
menâwâ(n), menawi, manawi, menawèn, menanten, menantun(k) -als, indien, wanneer
menawi(k), menâwâ(n) -als, indien, wanneer, wat betreft, dat
menawi(k), yèn,nèk(n) -als, indien
menawi boten...(k), yèn ora...(n) -anders ...
mèncrèt(s), lârâ banyunen(n), sakit toyanen(k) -diarree hebben, dunne stolgang/afgang
mèndâ(k), wedhus(n) -geit
mendhet(k),njupuk(n),njumpuk(s) -nemen, halen
mendheti(k), njupuki(n) -oprapen
mendhung -bewolkt
mènèhaké(n), nyukakakan(k) -geven aan
mènèhi(n), ngèki, ngekèki(s)(n), nyukani(k) -geven
meneng -stil zijn
menggalihi(ki), mikiri(n), manahi(k) -denken aan, denken over
mêngimport -importeren, overnemen
mengko(n), mangké(k) -straks (toekomende)
mengko bengi(n),mangké dalu(k) -vanavond (toekomende)
mengko soré(n), mangké sonten(k) -vanmiddag
mengandap(k), mengisor(n) -naar beneden gaan
mengisor(n), mengandap(k) -naar beneden gaan
meningi(k), menangi(n) -beleven, erbij zijn
menit (n+b) -minuut
mentah -ruw, ruwheid (onbewerkt)
mentas -pas, zoëven
mènthok(s), bèbèk(n), kambangan(k) -eend
menyang(n), dhateng(k) -naar (plaats), (gaan) naar
menyang ngendi?(n),dhateng pundi?(k) -waarheen?
menyanyi -zingen (Europees, in de kerk)
merak-ati, mrak-ati(n), mrak-atos(k) -liefelijk, lieftallig (van voorkomen)
merang, damèn -padistro, rijststro
merdikâ -zonder gezag boven zich, vrij
merdikani -verklaren
mergèn sepur(k), dalanan sepur(n) -spoorbaan, spoorweg, treinbaan
mesakaké, sayang, èman, éman -jammer
mèsa-mèsem, mèsem -glimlachen
mèsem, mèsa-mèsem -glimlachen
mesthi, temtu -vast, stellig
meteng(n), wawrat(k), mbobot(ki) -zwanger
methik -plukken
methiki -uitlezen, groenten voorbereiden(s)
methinthing -strak (kleding)
methuk -tegemoet komen
metu(n), medal(k) -verschijnen (uitkomen, boek)
metu(n), medal(k), mitos(ki) -naar buiten gaan/komen, eruit gaan
miber -vliegen (vogel, insekt)
midanget(ki), ngrungu(n) -horen
mikiri(n), manahi(k), menggalihi(ki) -denken aan, denken over
milanipun(k), mulané(k) -daarom
mili -stromen (vloeistof)
milih -uitkiezen
milihi -sorteren
milihaké -laten stromen
milyun -miljoen
mimis, pèlor -kogel
mindhak(k), mundhak(n) -anders ...
minggah(k),,munggah(n) -instappen, aan boord gaan
minggu -week
Minggu,dinâ Minggu(n),dinten Minggu(k) -zondag
minggu ingkang kapengker(k), minggu sing kepungkur(n) -vorige week
minggu ngajeng(k), minggu ngarep(n) -volgende week
minggu ngarep(n), minggu ngajeng(k) -volgende week
minggu sing kepungkur(n), minggu ingkang kapengker(k) -vorige week
minteri -te slim af zijn
mirah(k), murah(n) -goedkoop, voordelig
mirengaken(k), ngrungokaké(n) -luisteren
miring -hellen, schuin(staan)
mitos(ki), metu(n), medal(k) -naar buiten gaan/komen, eruit gaan
mitrâ, kâncâ -vriend, makker
miyambak(k), ndhéwé(n) -op zich zelf staand
miyambaki(k), ndhèwèki(n) -enig, buitengewoon
miyos(ki), lair(n+k) -geboren (worden)
miyos(ki), metu(n), medal(k) -naar buiten gaan/komen, eruit gaan
miyos siniwâkâ -audiëntie houden
mlajeng(k), mlayu(n) -rennen, op de vlucht slaan
mlaku(n), mlampah(k) -lopen, gaan, op gang komen, circuleren
mlampah(k), mlaku(n) -lopen, gaan, op gang komen, circuleren
mlarat -arm
mlayu(n), mlajeng(k) -rennen, op de vlucht slaan
mlebet(k), mlebu(n) -naar binnen gaan
mlebu(n), mlebet(k) -naar binnen gaan
mlempem -oudgebakken
mluku,mbrujul(n),nggarap(s)(n) -ploegen
mocot, dipocot -ontslaan (bedanken)
mogok -staken, ophouden
molai(n), mélai(k) -beginnen, starten, te beginnen met
moleikat -engel
momotaké -inladen
momoti -beladen
mondhok ânâ ngomahé..(n), mondhok wonten griyanipun..(k) -wonen bij iemand, inwonen
mondhok wonten griyanipun..(k), mondhok ânâ ngomahé..(n) -wonen bij iemand, inwonen
montor -auto
montor bus -bus
montor keblak, sepédha montor -motorfiets
montor mabur,palwâ udârâ,kapal mabur(s) -vliegtuig
morat-marit -warboel, overal heen weggeraakt
mrak-ati, merak-ati(n), mrak-atos(k) -liefelijk, lieftallig (van voorkomen)
mrak-atos(k), mrak-ati, merak-ati(n) -liefelijk, lieftallig (van voorkomen)
mrambat -klimmen, zich uitbreiden, uitstrekken tot
mrangkoni -een postzegel plakken op
mrasuk -binnendringen
mréné(n), mriki(k) -hierheen(komen)
mriki(k), mréné(n) -hierheen(komen)
mriksâ -onderzoeken, inspecteren
mriksani(ki), ningali(k), nonton(n) -aanschouwen, gaan kijken(naar vertoning)
mriksani -(iets te) zien,horen,voelen (krijgen),
kijken naar, zich bekommeren om
mriku(k), mrono(n) -daarheen(gaan)
mripat(k),mâtâ(n),tingal,paningal(ki) -oog, ogen
mrono(n), mriku(k) -daarheen(gaan)
-mu(n), -sampéyan(k), -panjenengan(ki) -jouw (bezttelijke vnw)
mubeng -draaien (in ‘t rond), wentelen, rondlopen
mudhâ -jong, jongere
mudhâ pangarsâ, wakil pangarsâ -ondervoorzitter
mudhun(n), mandhap(k) -naar beneden gaan/komen, dalen, uitstappen
medhuk,mudhun(n), mandhap(k), tumedhak(ki) -naar beneden gaan/komen, afdalen,
af-/uitstappen, dalen (prijs)
mudunaké -neerlaten
mulané(k), milanipun(k) -daarom
mulangi -onderwijzen, onderwijs geven
mulih(n),mantuk(k),kondur(ki) -naar huis gaan,thuis komen, teruggaan, weggaan
mulyâ -heerlijk, verheven, in heerlijkheid leven
dimulyakaké -gehuldigd, geëerd, gevierd (gebeurtenis dag)
urip mulyâ(n), gesang mulyâ(k) -heerlijk leven, gelukkig leven
mulyaké [olèhé pâdhâ(n),aggènipun sami(k)] kawin [mas(n), jené(k)] -gouden bruiloft
mulyaké [olèhé pâdhâ(n),aggènipun sami(k)] kawin kuningan -koperen bruiloft
mulyaké [olèhé pâdhâ(n),aggènipun sami(k)] kawin slâkâ -zilveren bruiloft
mundhak(n), mindhak(k) -anders...
mundri(ki), penthil(n+k) -tepel
mundur -achteruit, achteruitgaan
mundut(ki),nyuwun(k),njaluk(n) -vragen om
mung(n), namung(k) -maar, slechts
mung awit sângkâ sih-palimirmâ(n), namung awit saking sih-palimirmâ(k)-uit gunst
mung sepélé(n), mung sepanten(k) -de moeite niet waard, bijna niets
mung sepanten(k), mung sepélé(n) -de moeite niet waard, bijna niets
munggah(n), minggah(k) -instappen, aan boord gaan
mungsuh -vijand, tegenstander
murah(n), mirah(k) -goedkoop, voordelig
murni -rein (onvermengd)
murugi(k), marani(n), nedhaki(ki) -ophalen, afhalen, halen
mustâkâ(ki), endhas(n), sirah(k) -hoofd, kop
mustâkâ wingking(ki),
sirah wingking(k), endhas buri(n) -achterhoofd
mustakil -ondenkbaar, ongelooflijk
mutiyârâ -parel
muwun(ki), nangis(n+k) -huilen
N
nama, wastâ(k), jeneng(n) -naam
nambahi -toevoegen, bijdoen, bijvoegen
nambani(n), nambèni, njampèni(k) -genezen,beter maken,behandelen,medicijn geven
nambani(n), nambèni, njampèni(k) -genezen,beter maken,behandelen,medicijn geven
nampani(n), nampèni(k) -in ontvangst nemen
nampèni(k), nampani(n) -in ontvangst nemen
namung(k), mung(n) -slechts
namung awit saking sih-palimirmâ(k), mung awit sângkâ sih-palimirmâ(n) -uit gunst
nandur(n), nanem(k) -planten
nanduri(n), nanemi(k) -beplanten
nanem(k), nandur(n) -planten
nanemi(k), nanduri(n) -beplanten
nanging -maar, doch
nangis -wenen
nangis(n+k), muwun(ki) -huilen
nangisi -bewenen, wenen over
nângkâ sabrang, sirsak -zuurzak (vrucht)
nangkep -arresteren
narik -trekken (aan touw etc.), meetrekken
narik ati -aantrekkelijk
ndadèkaké(n), ndadosaken(k) -veroorzaken, benoemen tot
ndadosaken(k), ndadèkaké(n) -veroorzaken, benoemen tot
ndandani(n), ndandosi(k) -repareren
ndandosi(k), ndandani(n) -repareren
ndang, endang -dadelijk, spoedig (bij een opdracht/bevel)
ndawahi(k), nibani(n) -vallen op (iets)
ndeleng(n), ningali(k) -zien, kijken
ndelik -zich verbergen, zich verstoppen, verschuilen
dhelikan -verstoppertje spelen
ndhangir -schoffelen
ndhas, endhas(n), sirah(k), mustâkâ(ki) -hoofd, kop
ndhedher -poten, zaden uitleggen
ndhèrèk(ki), mèlu, ngancani(n), tumut(k) -meegaan met, meedoen met, vergezellen
ndhéwé(n), miyambak(k) -op zich zelf staand
ndhèwèki(n), miyambaki(k) -enig, buitengewoon
ndhisiki(n), ngrumiyini(k) -vooropgaan, vooruitgaan (voor iemand uitlopen)
ndhodhok -hurken, op de hurken gaan zitten
nduwé(n),gadhah(k),kagungan(ki) -hebben, bezitten
nduwé gawé(n),gadhah damel(k), kagungan damel(ki)-slametan geven,‘n familiefeest vieren(bv. besnijdenis)
ndhudhuk -graven
ndongèng -sprookjes/verhalen vertellen
ndunung, didunungaké -begrijpen, uitgelegd, bekend gemaakt
nebih(k), ngadoh(n) -op ‘n afstand blijven/gaan, verwijderd blijven
nedhâ(k),mangan(n),dhahar(ki) -eten
nedhâ(k), nyuwun(ki), njaluk(n) -verzoeken (vragen om iets)
nedhaki(ki), murugi(k), marani(n) -ophalen, afhalen, halen
nedhani(k), makani(n) -eten geven aan dieren
negârâ(n), negari(k) -land (rijk)
negârâ Indonesië(n), negari Indonesië(k) -Indonesië
negârâ Jâwâ(s) -Indonesië
negari Indonesië(k), negârâ Indonesië(n) -Indonesië
negesaké, ditegesaké -naar de betekenis van woorden vragen
nèk,yèn(n), menawi(k) -als, indien
nembelas -zestien (16)
nembang -zingen (gedicht, zonder gamelan)
nembung -verzoeken (beleefd, vriendelijk), vragen
nem, nenem -zes (6)
nèm(k), nom(n), timur(ki) -jong
nenem, nem -zes (6)
nemokké(s) -iets vinden voor iemand
nemokaké(n), manggihaken(k) -’n ontmoeting tot stand brengen, bruiloft houden,
laten trouwen, vinden
nemoni, nemu(n), manggihi,mangih(k) -vinden (na zoeken, bedenken, uitvinden),
ontdekken, ‘n ontmoeting/onderhoud hebben
nemu,nemoni(n), manggih,mangihi(k) -vinden (na zoeken, bedenken, uitvinden),
ontdekken
nemu akal(n), manggih akal(k) -een idee krijgen, op een idee komen
nemu gawé -last krijgen
nemu kélangan -iets (beters) terug krijgen (voor iets dat verloren ging)
nemu luput, nemu kaluputan -zich schuldig maken, beschuldigd
nesu(n), dukâ(ki) -boos
ngabesmi(k), ngobong(n) -verbranden
ngabot-ngaboti(s) -zwaarder makend
ngadeg -overeind, rechtop
ngadegaké(n), ngadegaken(k) -bouwen, overeindzetten
ngadepaké -tegenover
ngadoh(n), nebih(k) -op ‘n afstand blijven/gaan,verwijderd blijven
ngagengaken(k), nggedhèkaké(n) -vergroten
Ngahad, Ngat, Minggu -zondag
ngajari -africhten, leren
ngajeng(k), ngarep(n) -aanstaande, (staan,zitten,liggen)tegenover
ngajeng(k), ngarep(n), ngarsâ(ki) -voor, van voren, volgend, volgende
ingajeng(k), ingarep(n), ingarsâ(ki) -voorste (plaats, rang)
ngajeng-ajeng(k), ngarep-arep(n) -verwachten (hopen op)
ngajeng-wingking(k), ngarep-mburi(n) -achter elkaar, voor en achter
ngajengaken(k), ngajokaké(n) -vooruit doen gaan
ngajengaken pukul 12(k), ngarepaké jam 12(n) -tegen 12 uur
ngajengan(k), ngarepan(n) -voorkant, voorhuis
ngajèni(n), ngaosi(k) -respecteren, eerbiedigen
ngajokaké(n), ngajengaken(k) -vooruit doen gaan
ngalami -meemaken
ngalangi(n), mambengi(k) -hinderen, verhinderen, tegenhouden
ngalih(n), pindhah(k) -verhuizen
ngalor -in noordelijke richting, noordelijk
ngancani, mèlu(n), tumut(k), ndhèrèk(ki) -vergezellen, meegaan met
ngancas -zich iets tot doel stellen
ngancel -neuken, naaien(s), geslachtsgemeenschap
ngandani(n), nyriyosi(k) -vertellen (iets aan iemand vertellen)
ngandap(k), ngisor(n) -onder
nganggep perlu, di-anggep perlu -beschouwen als belangrijk
nganggo -gebruiken
nganggo sih-kawelasan marang(n),mawi sih-kawelasan dhateng(k) -genadig jegens
ngangsu, ngansu(s) -water halen (afstand afleggen)
nganggur -werkeloos, zonder werk zijn
alah nganggur -als tijdverdrijf
pangangguran, âlâ nganggur -tijdverdrijf
nganti(n), ngantos(k) -zodat, totdat
nganti-anti, ngarep-arep(s) -uitkijken naar, uitzien (met verlangen)
nganti-anti(n), ngantos-antos(k) -verwachten (verlangen uitzien naar)
nganti saiki(n),ngantos samangkèn(k) -tot nu toe
ngaton(n), ngetingal(k) - zich manifesteren
ngantos(k), nganti(n) -zodat, totdat
ngantos-antos(k), nganti-anti(n) -verwachten (verlangen uitzien naar)
ngantuk -slaperig worden
ngaosi(k), ngajèni(n) -respecteren, eerbiedigen
ngapunten(k), ngapurâ (n) -vergeving, vergeving/vergiffenis schenken
ngapunten(k), ngapurâ (n), maringi pangapurâ(n), maringi pangapunten(k) -genade bewijzen
ngapurâ (n), ngapunten(k) -vergeving, vergeving/vergiffenis schenken
ngapurâ (n), ngapunten(k), maringi pangapurâ(n), maringi pangapunten(k) -genade bewijzen
ngarep(n), ngajeng(k) -aanstaande, (staan,zitten,liggen)tegenover
ngarep(n), ngajeng(k), ngarsâ(ki) -voor, van voren, volgend, volgende
ingarep(n), ingajeng(k), ingarsâ(ki) -voorste (plaats, rang)
ngarep-arep(s), nganti-anti -uitkijken naar, uitzien (met verlangen)
ngarep-arep(n), ngajeng-ajeng(k) -verwachten (hopen op)
ngarep-mburi(n), ngajeng-wingking(k) -achter elkaar, voor en achter
ngarepaké jam 12(n), ngajengaken pukul 12(k) -tegen 12 uur
ngarepan(n), ngajengan(k) -voorkant, voorhuis
ngarit -gras snijden
ngarsâ(ki), ngarep(n), ngajeng(k) -voor, van voren, volgend, volgende
ingarsâ(ki), ingarep(n), ingajeng(k) -voorste (plaats, rang)
ngarsané -voor
sowan ing ngarsané -verschijnen (voor een hogere/meerdere)
ngasilaké(n), ngasilaken(k) -opleveren, opbrengen
ngasih-asih -vleiend, vleierig spreken tot
ngasihi -iemand gunst betonen
ngasilaké(n), ngasilaken(k) -opbrengen, opleveren
ngasilaken(k), ngasilaké(n) -opbrengen, opleveren
ngasili -voordelig (handel)
Ngat, ngahad, Minggu -zondag
ngatem-ayemaké -kalmte/rust brengen aan/bij
ngaton(n), ngetingal(k) -verschijnen (te voorschijn komen)
ngaturaké bélâ sungkâwâ, bélâ sungkâwâ -condoleren, deel nemen in iemands smart
ngaturi(k) -geven (aan een ‘meerdere’( (aanbieden)
ngaturi, diaturi -uitnodigen, beleefd uitgenodigd om (binnen)
te komen/te gaan zitten,
verzoeken (voorstellen iets te doen)
ngaturi(k), maringi(n) -geven [aan een 'meerdere'(k)],
geven [aan een 'mindere'(n)]
ngaturi slamet(n), ngaturi wilujeng(k), nyaosi wilujeng, nyaosi sugeng(ki) - feliciteren
ngaturi wuningâ -laten weten
ngawat-awati -toezicht houden op
ngawinaké, ndhaupaké, dikawinaké -in ‘t huwelijk verbinden, ‘t huwelijk voltrekken
ngâyâ-âyâ -zich inspannen, zich moeite geven
ngedum -verdelen
ngélingaké(n), ngèngetaken(k) -herinneren aan
ngèlmu kabatinan(n),ngèlmu kabatosan(k), filsafat -filosofie, wijsbegeerte
ngèlmu kabatosan(k),ngèlmu kabatinan(k), filsafat -filosofie, wijsbegeerte
ngéman-éman -met zachtheid behandelen (ontzien)
ngendikâ, pangandikâ(ki), wicanten(k), celathu(n) -iets of een paar woorden zeggen, uiten
woorden (die men uitspreekt)
ngendikâ(ki), criyos, cariyos(k), kândâ(n) -vertellen (mededelen over, van),
woorden (wat iemand meedeelt, mededelen)
ngèngetaken(k), ngélingaké(n) -herinneren aan
ngenggèni(k), ngenggoni(n) -wonen (in huis), bewonen
ngenggoni(n), ngenggèni(k) -wonen (in huis), bewonen
ngepèk, ngunduh(s) -oogsten, plukken
ngètan -naar het oosten
ngécakaken(k), ngénakaké(n), ngénaké(s) -gemakzuchtig
ngecap -stempelen, merken
ngedalaken(k), ngetokaké(n) -naar buiten doen gaan
ngedhapi(k), ngicipi(n) -proeven
ngejak, dijak -uitnodigen (om mee te gaan/te doen)
ngelepi, nglepi -bevloeien
ngelih -honger hebben, trek hebben in
ngélingaké(n), ngèngetaken(k) -herinneren aan
ngèlmu -wetenschap, kunde
ngèlmu bumi -aardrijkskunde
ngelu -hoofdpijn
ngemohi, di-emohi -afwijzen (bedanken)
ngempalaken(k), ngumpulaké(n) -verzamelen, samenvoegen
ngemu -bevatten
ngénakaké(n), ngénaké(s), ngécakaken(k) -gemakzuchtig
ngenalké(s), wewanuhan -kennismaking
ngenani -wat betreft, betreffende
ngèndelaken(k), nglèrènaké(n) -laten stoppen
(i)ngendi-endi(n), (ing) pundi-pundi(k) -overal
ngendhog(n), nigan(k) -eieren leggen
ngener -rechtstreeks gaan naar, afgaan op,
de richting nemen naar
ngèngetaken(k), ngélingaké(n) -herinneren aan
ngénjingé(s)(k),sisuké(s)(n),
bésuk embèn(n), bénjing embèn(k) -overmorgen
ngentèni(n), ngentosi(k) -wachten op, in afwachting op ...
ngentosi(k), ngentèni(n) -wachten op, in afwachting op ...
ngepalani -aan 't hoofd staan van
ngepèk(s) -plukken, oogsten
ngeposaké -posten
ngerti(n), dunung(s), ngertos(k) -begrijpen, kennen, weten(s), op de hoogte zijn,
kennis hebben, begrip hebben
ngertos(k), ngerti(n), dunung(s) - begrijpen, kennen, weten(s), op de hoogte zijn,
kennis hebben, begrip hebben
ngeruhaké karo(n), nyumerepaken kaliyan(k) -tonen (aan iemand)
ngèstripâdâ, ngèstupâdâ -eerbiedig hulde betuigen
ngèstupâdâ, ngèstripâdâ -eerbiedig hulde betuigen
ngètang(k), ngitung(n) -rekenen, tellen
ngeteraké(n), ngeteraken(k) -begeleiden, wegbrengen, vergezellen
ngeteraken(k), ngeteraké(n) -begeleiden, wegbrengen, vergezellen
ngetingal(k), ngaton(n) - zich manifesteren
ngetokaké(n), ngedalaken(k) -naar buiten doen gaan
ngetoké -uitgeven, uit kunnen geven
ngganggé(k), ngganggo(n) -gebruiken, met
ngganggo(n), ngganggé(k) -gebruiken, met
nggantung -hangen, opgehangen
nggarang -roosteren, opwarmen
nggarap -bewerken
nggarap(s)(n),mbrujul,mluku(n) -ploegen
nggarap -bewerken
nggawé susah(s), njalari susah -zorg/problemen veroorzaken
nggâwâ(n), mbektâ(k) -brengen, meenemen
nggedebus -zo maar iets vertellen (leugenpraatjes)
nggedhèkaké(n), ngagengaken(k) -vergroten
nggega(k), nggugu(n) -geloven wat iemand vertelt, gehoorzamen
nggèn(k), nggon(n) -plaats, verblijfplaats
nggih,inggih,njih(k), iyâ, yâ(n) -ja, ook
nggih punikâ(k), iyâ iku(n) -te weten (namelijk)
nggih makaten(k), yâ mengkono(n) -inderdaad
nggiling -malen
nggodhâ-rencânâ -in verleiding brengen,verzoeken (trachten te verleiden)
nggon(n), nggèn(k) -plaats, verblijfplaats
nggorèng -bakken
nggraji -zagen
nggugu(n), nggega(k) -geloven wat iemand vertelt, gehoorzamen
nggurit -zingen (eenvoudig gerijmd lied)
ngguyu-ngguyu (anyel) -lachen
icip-icip -proefje (van spijs)
ngicalaken(k), ngilangaké(n) -verliezen (verloren laten gaan)
ngicali(k), ngilangi(n) -vernietigen (wegdoen, doen verdwijnen)
ngicipi(n), ngedhapi(k) -proeven
ngidul -in zuidelijke richting
ngidung -zingen (ouderwets)
ngijabaké, ningkahaké -in ‘t huwelijk/echt verbinden (vlg wet)
ngijoli(s), ijol, tukar -wisselen
ngijoli(n), nglintoni(k) -verruilen
ngilangaké(n), ngicalaken(k) -verliezen (verloren laten gaan)
ngilangi(n), ngicali(k) -vernietigen (wegdoen, doen verdwijnen)
ngilo, ngilon(s) -in de spiegel kijken
ngilon(s), ngilo -in de spiegel kijken
ngindik, ngindiki -op de loer liggen, besluipen
nginep(n), nyipeng(k) -overnachten
ngingahi(k), ngingoni(n) -onderhouden, te eten geven
nginggahaken(k), ngunggahaké(n) -naar boven hijsen, -brengen
nginggil(k), dhuwur(n) -boven
ngingoni(n), ngingahi(k) -onderhouden, te eten geven
ngingu(n), ngingah(k) -kweken, er op na houden (huisdier, baard)
ngintunaken(k), ngirimaké(n) -versturen, verzenden
ngintuni(k), ngirimi(n) -sturen, zenden
ngirimaké(n), ngintunaken(k) -versturen, verzenden
ngirimi(n), ngintuni(k) -sturen, zenden
ngisèni -vullen
ngisor(n), ngandap(k) -onder
ngitung(n), ngètang(k) -rekenen, tellen
nglajengaken(k), mbanjuraké(n) -vervolgen (voortzetten)
nglakokaké(n), nglampahaken(k) -op gang brengen
nglamahi -meemaken
nglampahaken(k), nglakokaké(n) -op gang brengen
nglangi -zwemmen
nglangkungi(k), ngliwati(n) -passeren
nglapaki -zadelen, een zadel opleggen (paard)
nglayad -‘n condoléantiebezoek gaan brengen bij
nglayangi(n), nyerati(k) -een brief schrijven, per brief bericht sturen
nglebetaken(k), njerokaké(n) -uitdiepen
nglebetaken(k), nglebokaké(n) -naar binnen doen gaan
nglebokaké(n), nglebetaken(k) -naar binnen doen gaan
nglegani, nglengani(n), nglisahi(k) -smeren, oliën
nglemer -met een slakkengang, treuzelen
nglempakaken, dipunklempakaken(k) -samenbrengen, bijeenbrengen, verzamelen
nglumpukaké, diklumpukaké(n),
nglepi, ngelepi -bevloeien
nglèrènaké(n), ngèndelaken(k) -laten stoppen, stoppen
nglintoni(k), ngijoli(n) -verruilen
nglisahi(k), nglegani, nglengani(n) -smeren, oliën
ngliwati(n), nglangkungi(k) -passeren, overslaan
nglumpukaké, diklumpukaké(n),
nglempakaken, dipunklempakaken(k) -samenbrengen, bijeenbrengen, verzamelen
ngobong(n), ngabesmi(k) -verbranden
ngocèh -zingen (vogel)
ngoko -informeel Javaans, tutoyeren, iemand met je of
jou (aan)spreken, je-jou-stijl, zonder beleefde
woorden, platspreken, Jâwâ kasar
di-ngokokaké -spreken/praten in taal zonder beleefde woorden
ing ngomah, ânâ ngomah(n), wonten griyâ(k) wonten dalem(ki) -thuis, thuis zijn
ngombé(n+k), ngunjuk(ki) -drinken
ngombèni -drinken geven aan dieren
ngomong -praten over
ngomong Jâwâ -Javaans spreken, in het Javaans uitdrukken
ngonggrong-onggrong -vleien
ngopèni -oppassen, verzorgen
ngoyak-oyak -vervolgen (dief), achtervolgen (eis, opdracht)
(ing)kang ngoyak-oyak -vervolger
ngowah, ngowahi -wijzigen, verbeteren, veranderen
ngrabuki -bemesten
ngracun -vergiftigen, met vergif doden
ngraosipun(k), ngrasakaké(n) -voelen (‘n gevoel in zich waarnemen)
ngrasakaké(n), ngraosipun(k) -voelen (‘n gevoel in zich waarnemen)
ngregedi, ngregeti(s) -vuilmaken
ngrembag(k), ngrembug(n) -bespreken, beraadslagen, in overleg treden
ngrembug(n), ngrembag(k) -bespreken, beraadslagen, in overleg treden
ngréncangi(k), ngréwangi(n) -helpen
ngresiki -schoonmaken
ngréwangi(n), ngréncangi(k) -helpen
ngrimati(k), ngrumati(n) -onderhouden
ngringkes, diringkes -samenvatten
ngrogoh -voelen (tasten in zak)
ngrokok, rokokan -roken, sigaret draaien
ngrumati(n), ngrimati(k) -onderhouden
ngrumiyini(k), ndhisiki(n) -vooropgaan, vooruitgaan (voor iemand uitlopen)
ngrungokaké(n), mirengaken(k) -luisteren
ngrungu(n), midanget(ki) -horen
ngrusak(n), ngrisak(k) -beschadigen, vernielen, verstoren
ngucap trimâ-kasih karo(n), matur nuwun kaliyan(k) -bedanken, dank betuigen
nguculaké(n), nguculaken(k) -loslaten
nguculaken(k), nguculaké(n) -loslaten
ngudeg(s), ngudhak, di-udhak -roeren
ngudhak, ngudeg(s), di-udhak -roeren
ngulemi, di-ulemi -uitnodigen (formeel, voor feest)
ngulon -in westelijke richting, westelijk
ngumbah -uitwassen (kleren)
ngumpulaké(n), ngempalaken(k) -verzamelen, samenvoegen
ngundang(n+k), nimbali(ki) -roepen, uitnodigen voor het bijwonen v/e feest
ngunduh(s), ngepèk -oogsten, plukken
ngunduraken(k), ngunduraké(n) -achteruit doen gaan
ngunduraké(n), ngunduraken(k) -achteruit doen gaan
ngunggahaké(n), nginggahaken(k) -naar boven hijsen, -brengen
ngunjuk(ki), ngombé(n+k) -drinken
nguran-urani, diuran-urani -zingen (liedje, voor kind etc.)
ngurus, tâtâ-tâtâ -in orde maken
ngyod -op en neer zwiepen
nibani(n), ndawahi(k) -vallen op (iets)
nigan(k), ngendhog(n) -eieren leggen
nilemaken(k), nurokaké(n) -te slapen leggen
niliki(n), nuwèni(k) -bezoeken ('n zieke bezoeken)
nimbali(ki), ngundang(n+k) -roepen, uitnodigen voor het bijwonen v/e feest
nimbang -wegen
ningali(k), nonton(n), mriksani(ki) -aanschouwen, gaan kijken(naar vertoning)
ningali(k), ndeleng(n) -zien, kijken
ningkah(volgens de Wet), ijab, kawin -huwelijk (‘t trouwen)
ningkahaké, ngijabaké -in ‘t huwelijk/echt verbinden (vlg wet)
njabané(n), njawinipun(k) -buiten
njabut -uittrekken
njagakaké(n), njagèkaken(k) -verwachten (rekenen op)
njagèkaken(k), njagakaké(n) -verwachten (rekenen op)
njagong -zitten(s), zitten op een vloermat
njalari susah, nggawé susah(s) -zorg/problemen veroorzaken
njaluk(n),nyuwun(k),mundut(ki) -vragen om
njaluk(n),nedhâ(k), nyuwun(ki) -verzoeken (vragen om iets)
njampèni(k), nambèni(k), nambani(n) -genezen,beter maken,behandelen,medicijn geven
njanges, jliteng -pikzwart
njawinipun(k), njabané(n) -buiten
njejampi(k), njejamu(n) -medicijnen gebruiken
njejamu(n), njejampi(k) -medicijnen gebruiken
njèjèri -naast
njengking(s) -bukken
njèrèngaké(n), njèrèngaken(k) -uitspreiden
njèrèngaken(k), njèrèngaké(n) -uitspreiden
njerit -gillen
njerokaké(n), nglebetaken(k) -uitdiepen
njeroné(n), lebetipun(k) -binnen
njih,nggih,inggih(k), iyâ, yâ(n) -ja, ook
njupuk(n),njumpuk(s),mendhet(k) -nemen, halen
njupuki(n), mendheti(k) -oprapen
nom(n), nèm(k), timur(ki) -jong (leeftijd), nog onrijp (gewas)
nonton(n), ningali(k), mriksani(ki) -aanschouwen, gaan kijken(naar vertoning)
Nopèmber -november
nothok -kloppen, tikken op
nresnani(s) -beminnen, liefhebben
nrimâ(n), nrimah(k) -dankbaar aannemen, aanvaarden, berusten in,
tevreden zijn met
nrimâ baé,nrimâ waé(n),nrimah kémawon(k) -iets kalm opnemen
nrimâ waé,nrimâ baé(n),nrimah kémawon(k) -iets kalm opnemen
nrimah(k), nrimâ(n) -dankbaar aannemen, aanvaarden, berusten in,
tevreden zijn met
nrimah kémawon(k),nrimâ waé,nrimâ baé(n) -iets kalm opnemen
nuju -streven, tot doel hebben, mikken op, zich wenden naar
nukokaké(n), numbasaken(k) -kopen t.b.v. een ander
nulisi(n), nyerati(k) -beschrijven
numbasaken(k), nukokaké(n) -kopen t.b.v. een ander
nunggal(n), nunggil(k) -één worden, één zijn
nunggal gawé(n), nunggil damel(k) -aan hetzelfde werk werken
nunggal râsâ(n),nunggil raos(k), nunggal turu(n), nunggil tilem(k) -geslachtelijke gemeenschap hebben
nunggal turu(n), nunggil tilem(k), nunggal râsâ(n),nunggil raos(k) -geslachtelijke gemeenschap hebben
nunggali(n), nunggili(k) -samen hetzelfde doen, samen gebruiken,
gemeenschap hebben
nunggalaké(n), nunggilaken(k) -bijéén voegen, één maken
nunggil(k), nunggal(n) -één worden, één zijn
nunggil damel(k), nunggal gawé(n) -aan hetzelfde werk werken
nunggil raos(k), nunggal râsâ(n), nunggil tilem(k), nunggal turu(n) -geslachtelijke gemeenschap hebben
nunggil tilem(k), nunggal turu(n), nunggil raos(k), nunggal râsâ(n) -geslachtelijke gemeenschap hebben
nunggilaken(k), nunggalaké(n) -bijéén voegen, één maken
nunggili(k), nunggali(n) -samen hetzelfde doen, samen gebruiken,
gemeenschap hebben
numpak montor(k), nunggang montor(n) -met de auto reizen, auto rijden
numpak sepur(k), nunggang sepur(n) -met de trein reizen, treinen
nunggang montor(n), numpak montor(k) -met de auto reizen, auto rijden
nunggang sepur(n), numpak sepur(k) -met de trein reizen, treinen
nuthuk -kloppen, tikken
nuwèni(k), niliki(n) -bezoeken ('n zieke bezoeken)
nyabrangi, ngabrah(s) -oversteken
nyalin(n), nyantun(k) -overschrijven, verwisselen
nyalini(n), nyantuni(k) -aankleden, verkleden
nyamaraké -verborgen houden
nyamari -angstig, gevaarlijk
nyambeti(k), nyambungi(n) -vervolgen (weer opvatten, gesprek)
nyambungi(n), nyambeti(k) -vervolgen (weer opvatten, gesprek)
nyambut(k), nyilih(n) -lenen (van)
nyambut damel(k), nyambut gawé(n) -werken
nyambut gawé(n), nyambut damel(k) -werken
nyambutaken(k), nyilihaké(n) -uitlenen, lenen aan
nyampuri -vermengen, vervalsen, bezoedelen
nyantun(k), nyalin(n0 -overschrijven, verwisselen
nyaosi wilujeng, nyaosi sugeng(ki), ngaturi slamet(n), ngaturi wilujeng(k) - feliciteren
nyaponi -vegen (bezig te vegen)
nyapu -vegen
nyarengi(k), mbarengi(n) -juist (samen) treffen, op ‘n datum vallen
nyawang -bekijken, gadeslaan, observeren
nyawuri, nyebari -bezaaien, zaaien
nyebaraké -uitzaaien
nyebari, nyawuri -bezaaien, zaaien
nyedhahi, dipunsedhahi(k), nyuruhi, disuruhi(n) -uitnodigen (verzoeken om binnen te komen,
vergadering)
nyedhaki(n), nyelaki(k) -naderen
nyedhiakaké(n), nyedhiakaken(k) -gereedzetten
nyedhiakaken(k), nyedhiakaké(n) -gereedzetten
nyegeri -verfrissen, verfrissend
nyekel(n), nyepeng(k) -grijpen, pakken, beetpakken
nyelaki(k), nyedhaki(n) -naderen
nyèlèhaké(n), nyèlèhaken(k) -neerleggen, leggen, zetten, plaatsen
nyèlèhaken(k), nyèlèhaké(n) -neerleggen, leggen, zetten, plaatsen
nyèlèngi -sparen
nyepeng(k), nyekel(n) -grijpen, pakken, beetpakken
nyerat(k), nulis(n) -schrijven
nyerati(k), nulisi(n) -beschrijven
nyerati(k), nglayangi(n) -een brief schrijven, per brief bericht sturen
nyerataken(k), nulisaké(n) -schrijven t.b.v. een ander
nyéwâ -huren
nyéwakaké(n), nyéwakaken(k) -verhuren
nyéwakaken(k), nyéwakaké(n) -verhuren
nyilih(n), nyambut(k) -lenen (van)
nyilihaké(n), nyambutaken(k) -uitlenen, lenen aan
nyipeng(k), nginep(n) -overnachten
nyiram, nyirami -gieten, begieten, besproeien
nyirnakaké, disirnakaké -vernietigen (verdelgen)
nylèndhangi -een slèndang omdoen
nyolahaké -bewegen, besturen, werken met (werktuig), hanteren
nyriyosi(k), ngandani(n) -vertellen (iets aan iemand vertellen)
nyudani -verminderen, verlagen
nyukakakan(k), mènèhaké(n) -geven aan
nyukakaké(n), nyukakaken(k) -geven t.b.v. een ander
nyukani(k), mènèhi(n), ngèki, ngekèki(s)(n) -geven
nyukani sumerep(k),awèh weruh(n),matur uningâ(ki) -kennis geven
nyumerepaken kaliyan(k), ngeruhaké karo(n) -tonen (aan iemand)
nyuntak -leegstorten
nyuraos(k), nyurâsâ(n) -de betekenis/bedoeling trachten te bevatten
nyurâsâ(n), nyuraos(k) -de betekenis/bedoeling trachten te bevatten
nyuruhi, disuruhi(n), nyedhahi, dipunsedhahi(k) -uitnodigen (verzoeken om binnen te komen,
vergadering)
nyusul -achtervolgen
nyuwun(k),njaluk(n),mundut(ki) -(beleefd) vragen om
nyuwun(ki), njaluk(n),nedhâ(k) -verzoeken (vragen om iets)
nyuwun alim -vergiffenis vragen
nyuwun kèndel dados(k), nyuwun lèrèn dadi(n) -aftreden als (bedanken als)
nyuwun kèndel dados lengganan(k), nyuwun lèrèn dadi lengganan(n) -abonnement opzeggen (bedanken)
nyuwun lèrèn dadi(n), nyuwun kèndel dados(k) -aftreden als (bedanken als)
nyuwun lèrèn dadi lengganan(n), nyuwun kèndel dados lengganan(k) -abonnement opzeggen (bedanken)
nyuwun pamit, pamit -afscheid, verlof vragen,
verlof om heen te gaan na bezoek
nyuwun pangapunten(k), nyuwun pangapurâ(n) -om genade vragen
nyuwun pangapunten(k), nyuwun pangapurâ(n) -verontschuldigingen aanbieden
nyuwun pangapurâ(n), nyuwun pangapunten(k) -om genade vragen
nyuwun pangapurâ(n), nyuwun pangapunten(k) -verontschuldigingen aanbieden
nyuwun pirsâ, nyuwun priksâ -(beleefd) vragen (om inlichtingen),
zoudt u mij kunnen zeggen
nyuwun priksâ, nyuwun pirsâ -(beleefd) vragen (om inlichtingen),
zoudt u mij kunnen zeggen
nyuwun sèwu -neemt u ‘t mij niet kwalijk (bij het doen van iets
ongepasts)
nuwun trimâ kasih(ki), trimâ kasih(n+k) -dank u wel, dank je wel
nyuwunaké pangapunten kaliyan(k), -verontschuldigen (verschoning vragen voor)
nyuwunaké pangapurâ karo(n)
nyuwunaké pangapurâ karo(n),
nyuwunaké pangapunten kaliyan(k) -verontschuldigen (verschoning vragen voor)
nuduh -aanwijzen
nukokaké(n), numbasaken(k) -kopen t.b.v. een ander
numbasaken(k), nukokaké(n) -kopen t.b.v. een ander
nuli(n), nunten(k) -spoedig, dadelijk (daarna)
nulis(n), nyerat(k) -schrijven
nulisaké(n), nyerataken(k) -schrijven t.b.v. een ander
nulisi(n), nyerati(k) -beschrijven
nunut -meerijden, tegelijk meegaan
nurokaké(n), nilemaken(k) -te slapen leggen
nusuh -een nest maken
nuthuk -tikken, kloppen
nutup -sluiten
nuwun mawon -neen, dank u wel (beleefde weigering)
O
obah(n), ébah(k) -bewegen, beweging, zich bewegen
obat bedhil -kruit
obat rabuk, blothong uyah -kunstmest
okèh -veel
okèhé, akèhé(s), kèhé(n), kathahipun(k) -aantal, het aantal, hoeveelheid
Oktober -Oktober
olèh, éntuk(n), angsal(k) -krijgen, mogen, verkrijgen, vinden(krijgen)
olèh atiné(n),angsal manahipun(k),angsal pangalihé(ki), dikasihi -in de gunst staan/komen bij
olèhé dadi pangantèn(n), anggènipun dados pangantèn(k) -huwelijksdag, bruilofsdag
olèhé salaki-rabi(n), anggènipun salaki-rabi(k) -huwelijksleven
omah(n), griyâ(k), dalem(ki) -huis, woning
omah kéyong(n), griyâ kéyong(k) -schelp
onkosé(s), bândhâ-béyâ -onkosten
opah(n), épah(k) -loon, fooi
opahan(n), épahan(k) -beloning
ora(n), boten, mboten(k) -niet, neen
ora alam -niet gebruikelijk
ora ânâ babar pisan -bij geen enkele
ora ânâ kanggoné(n), boten wonten kanggènipun(k) -nutteloos (doelloos)
ora antârâ suwé(n),boten antawis dangu(k) -niet lang daarna
ora babar pisan(n), boten babar pisan(k) -helemaal niet
ora bener(n), boten leres(k) -verkeerd (onjuist, slecht)
ora isin(n), boten isin(k) -schaamteloos
ora kenâ(n), boten kénging(k), dilarang(n), dipunawisi(k)-verboden
ora maikani -het doet er niet toe
ora nganggo(n), boten mawi(k), tanpâ -zonder
ora ngerti(s), kurang(n)/kirang(k) terang -niet weten
ora ngrèwès(n), boten ngrèwès(k) -zich er niets van aantrekken
ora olèh(n), boten angsal(k) -'t mag niet
ora pati(n), boten patos(k) -niet zo erg
ora samar -duidelijk, zeker, zeker weten
ora sidâ,wurung(n),boten siyos,wandé(k) -'t gaat niet door
ora tau(n), boten naté(k) -nooit
ora usah -’t hoeft niet, ‘t hoeft niet gedaan te worden
ora wis-wis -voortdurend, zonder ophoudend
orahâ(n), botenâ(k) -indien niet
otot -spier, pees
oyod -wortel
P
pabrik damel wos(k), gawé beras(n) -rijstpellerij, rijstpelmolen
-panggilingan pari(n), -panggilingan pantun(k)
pabrik gawé beras(n), -damel wos(k), -rijstpellerij, rijstpelmolen
-panggilingan pari(n), -panggilingan pantun(k)
pabrik panggilingan pari(n), -pantun(k), -rijstpellerij, rijstpelmolen
-gawé beras(n), -damel wos(k)
pabrik panggilingan pantun(k), -pari(n), -rijstpellerij, rijstpelmolen
-gawé beras(n), -damel wos(k)
pacangan -verloofde
dipacangaké -verloofd
padamelan(k), pagawéan(n) -werk [kerjanan(s)]
pâdhâ(n), sami(k) -allen, gelijk, evenals
pâdhâ gegandhèngan(n), sami gegandhèngan(k),
pâdhâ gegayutan(n), sami gegayutan(k) -samenhang
pâdhâ gegayutan(n), sami gegayutan(k) -samenhang
pâdhâ gegandhèngan(n), sami gegandhèngan(k),
pâdhâ sulayan(n), sami sulayan(k) -verschil van mening hebben
padhang -helder, licht, opengelegd (grond)
padhang bulan(n), padhang wulan(k) -heldere maan, maneschijn
padhang-peteng -licht en donker
padhang wulan(k), padhang bulan(n) -heldere maan, maneschijn
padharan(ki), weteng(n+k) -buik, maag
pados(k), golèk(n) -zoeken
padu, tukar, tukar padu, tukaran, grejegan -ruzie (hebben,maken,krijgen), twist, gekibbel
padunungan -woonplaats, woonstede
paédah -nut
pagawéan(n), padamelan(k) -werk [kerjanan(s)]
pager -schutting, omheining
pajaleran(k),planangan(n),kalam(ki),konthol(s) -mannelijk geslachtsorgaan, penis
pak, bapak, râmâ(ki) -vader
pakarangan -erf
pakempalan(k), pakumpulan(n) -vereniging
pakolèh(n), pikantuk(k) -voordelig (goed resultaat opleveren)
pakumpulan(n), pakempalan(k) -vereniging
pâlâmartâ, budu alus -zachtaardig, zachtzinnig
palarapan(ki), bathuk(n+k) -voorhoofd
palintangan -sterrenkunde
palwâ udârâ,montor mabur,kapal mabur(s) -vliegtuig
pamanahan(k), pikiran(n), panggalihan(ki) -gedachte, denkvermogen, ‘hersens’
pamanggih(k), panemu(n) -idee, gedachte, mening, oordeel, vinding
saking pamanggih kulâ(k), sângkâ panemuku(n) -ik ben van mening,van mening zijn dat iets is
pambengan(k), alangan, alang-alangan(n) -belemmering, verhindering
pamedal(k), pametu(n) -produktie
pametu(n), pamedal(k) -produktie
pamidhangan(ki), pundhak(n+k) -schouder
pamimpin, panuntun, pangarep(n), pangajeng(k) -leider, voorman, leiding
pamit, nyuwun pamit -afscheid, verlof vragen,
verlof om heen te gaan na bezoek
pamitan -afscheid nemen, afscheid van elkaar nemen
pamrih -bedoeling (met, van handelwijze), bijbedoeling
pananggalan, penanggalan -kalender
panas -warm, heet, koorts, geprikkeld, nijdig
pancangan -verloofde, verloofd zijn met
dadi pancangané(n), dados pancangané(k) -verloving
pancing -hengel
pandhékar, pendhèkar -meester in de kunst
pandung(k), maling(n) -dief
panedah(k), panuduh(n) -wijsvinger
panèn -oogst
panèn mâtâ -met de ogen(kunnen, mogen) genieten
panemu(n), pamanggih(k) -idee, gedachte, mening, oordeel, vinding
sângkâ panemuku(n), saking pamanggih kulâ(k) -ik ben van mening,van mening zijn dat iets is
paneteping kawin -huwelijksinzegening (Christelijk)
pang -tak
pangabekti -hulde
pangaksâmâ -vergiffenis
panganan(n), tedhâ, tetedhan(k) -voedsel
pangandikané -zijn woorden
pangajeng(k), pengarep, pangarep(n) -leider, vooman
pangajeng-ajeng(k), pangarep-arep(n) -hoop, verwachting
pangaji(n), pangaos(k) -waarde (in geld)
pangantèn [lanang-wadon(n),jaler-èstri(k),kakung-putri(ki)], mantèn(s) -bruidspaar
pangantèn [wadon(n),èstri(k),putri(ki)], mantèn wedok(s) -bruid
pangantèn [lanang(n),jaler(k),kakung(ki)], mantèn lanang(s) -bruidegom
[olèhé dadi(n), anggènipun dados(k)] pangantèn -bruiloftsdag
[dadi(n), dados(k)] pangantèn -bruiloft houden (eigen)
[temu(n), panggih(k)] pangantèn -adatbruiloft
pangaos(k), pangaji(n) -waarde (in geld)
pangandikâ, ngendikâ(ki), wicanten(k), celathu(n) -iets of een paar woorden zeggen, uiten
woorden (die men uitspreekt)
panganugrâhâ, peparing -gunstbetoon, gunstbewijs
pangapunten(k), pangapurâ(n) -vergiffenis, vergeving
pangapurâ(n), pangapunten(k) -vergiffenis, vergeving
pangarasan(ki), pipi(n+k) -wang
pangarep(n), pangajeng(k), panuntun, pamimpin -leider, vooman, leiding
pangarep-arep(n), pangajeng-ajeng(k) -hoop, verwachting
pangarsâ, ketua -voorzitter
pangèstu -zegen, zegenende voorbede
pangèstuné, pangèstu saking panjenengan -het gaat goed, letterlijk: dank U, door Uw zegen
ben ik gezond, beleefd antwoord op de vraag
naar de gezondheid
pangèstu saking panjenengan, pangèstuné -het gaat goed, letterlijk: dank U, door Uw zegen
ben ik gezond, beleefd antwoord op de vraag
naar de gezondheid
panggalih(kI), ati(n), manah(k), galih(k) -hart (figuurlijk), gemoed, humeur, stemming
panggalihan(ki), pamanahan(k), pikiran(n) -gedachte, denkvermogen, ‘hersens’
panggènan(k), panggonan(n) -plaats
panggesangan(k), panguripan(n) -levensonderhoud
panggih(k), temu(n) -ontmoeting
panggih pangantèn(k), temu pangantèn(n) -adatbruiloft
panggodhâ -verleiding
panggodhâ-rencânâ -verzoeking
panggonan(n), panggènan(k) -plaats
pangkat, pepangkatan -(onder)afdeling, verdeling, rang, met de rang van
pangkat -vertrek (afreis), vertrekken
mangkat -vertrekken (op reis)
panglamar -huwelijksaanzoek (formeel)
panglipur -troost
pangluluhing pangan(n), -tedhâ(k) -digestie
pangluluhing tedhâ(k), -pangan(n) -digestie
pangonggrong -vleierij
panguripan(n), panggesangan(k) -levensonderhoud
pangraos(k), pangrâsâ(n) -’t gevoel hebben dat iets is
pangrâsâ(n), pangraos(k) -’t gevoel hebben dat iets is
pangrèh, pengurus (s) -bestuur (vereniging, college)
dipangrèh -berstuurd
pangrèh agung -hoofdbestuur
Pangrèh Luhur -Opperbestuur
Pangrèh Prajâ -Binnenlands Bestuur
panguripan(n), panggesangan(k) -levensonderhoud
paningal,tingal(ki),mâtâ(n),mripat(k) -oog,ogen
panitrâ -secretaris
panjang(k), dâwâ(n) -lang (horizontaal), aanhoudend
panjenengan -waardigheid, regering, U, Uw, staf, stok (teken)
panjenengan(ki),sampéyan(k),kowe(n) -jij, je, u
panjenengan sami(ki),sampéyan sami(k),kowe pâdhâ(n) -jullie
panjenengan dipunaturi -ik verzoek U, U wordt verzocht
pântâ -groep, troep, partij, kudde
pantes -behoorlijk, fatsoenlijk, fatsoenlijk gedrag
pantun(k), pari(n) -rijst (in de aar), rijstplant
panuduh(n), panedah(k) -wijsvinger
panunggul -middenvinger
panuntun, pamimpin, pangarep(n), pangajeng(k) -leider, voorman, leiding
panuwun(ki) -dank
parâgâ -figuur
papak -gelijk, vlak, effen
papan -positie, plaats, plaatsing
papat(n), sekawan(k) -vier (4)
papriksan -onderzoek van, studie, onderzoek, inspectie
pareng -toegestaan, toestemming geven
parepatan, begandring (s) -vergadering
pari(n), pantun(k) -rijst (in de aar), rijstplant
paribâsâ, paribasan -spreekwoord, zegswijze
paribasan, paribâsâ -spreekwoord, zegswijze
paribasané -men zegt immers (terecht in dit geval)
diparibasakaké -tot ‘n zegswijze gemaakt
parit, kalèn, selokan -sloot, goot
paru, kebuk -longen
pâsâ(n), siyam(k) -vasten
pasar(n), peken(k) -markt
pasaran(n), pekenan(k) -Javaanse pasarweek(5 dagen)
paseksèn, paseksi(s) -getuigenis, bewijs
pasinaon -studie, ’t leren
pasrah -overdragen, overgeven, zich overgeven aan
pasulayan, sulayan -onenigheid (hebben), verschil van mening
pâdhâ sulayan(n), sami sulayan(k) -verschil van mening hebben
patang puluh(n), sekawan dâsâ(k) -veertig (40)
patbelas(n), sekawanwelas(k) -veertien (14)
patusan -afvoergoot
payudârâ,prembayun(ki), susu(n+k) -(vrouwelijke) borsten
payung(n+k), song-song(ki) -paraplu
payon, dhapur -dak
pawon -keuken
pawèstrèn(k),kuwadonan(n),badhong(ki) -vrouwelijk geslachtsorgaan
Pébruwari -Februari
pecah -gebroken (korrel, vezel)
pecerèn -afvoergoot, open riool
pedhes -scherpe, peperige smaak
pedhot -gebroken (verbinding, touw)
pejah(k), mati(n), sédâ(ki) -dood
pejah klebetan racun(k), mati klebon racun(n) -dood door vergiftiging
peken(k), pasar(n) -markt
pekenan(k), pasaran(n) -Javaanse pasarweek(5 dagen)
pekéwan, pekiwan, kamar mandhi -badkamer
peksi(k), manuk(n) -vogel
pélor, mimis -kogel
pelur, jogan(s) -vloer
pemandangan -visie
pènakan(k), ponakan(n) -neef
penanggalan, pananggalan -kalender
pendidikan -opvoeding
penditâ -een wijze
pengadilan, penghukuman -berechting
pengarep, pangarep(n), pangajeng(k), pamimpin, panuntun -leider, vooman. leiding
Pengawasan Beburuhan(n),-Beberahan(k) -Arbeidsinspectie
sepèksi arbèt Beburuhan(n),-Beberahan(k)
pengèstu -zegen, zegenende voorbede
pengèstuné, pengèstu saking panjenengan -het gaat goed, letterlijk: dank U, door Uw zegen
ben ik gezond, beleefd antwoord op de vraag
naar de gezondheid
pengèstu saking panjenengan, pengèstuné -het gaat goed, letterlijk: dank U, door Uw zegen
ben ik gezond, beleefd antwoord op de vraag
naar de gezondheid
péngin -wensen, verlangen
pengkeran(ki), geger(n+k) -rug
pengomongan -taal, talen
pengurus(s), pangrèh -bestuur (vereniging, college)
penriman (Ij) -dankbaarheid
penthil(n+k), mundri(ki) -tepel
penting, abot -belangrijk, belang, van belang
pepanggih(k), tetemu(n) -’n ontmoeting hebben met
pepangkatan, pangkat -(onder)afdeling, verdeling, rang, met de rang van
peparing, panganugrâhâ -gunstbetoon, gunstbewijs
pepundhèn -voorwerp van (afgodische) verering,
heilige plek in de dorp (boom, bron, graf)
pepundhènku -mijn liefste, mijn geliefde, mijn lieveling
péranganing awak -lichaamsdelen
percanten(k),pitados(k),percâyâ(n) -geloven, vertrouwen
percâyâ(n),pitados(k),percanten(k) -geloven, vertrouwen
perdikan -vrijgesteld (van belasting etc.)
Perjanjian Beburuhan(n),-Beberahan(k) -arbeidscontract
Perjanjian bab beburuhan(n)/beberahan(k)
perlu -noodzakelijk
pernatan -systeem, systematiek, orde
persatuan -eenheid
pertapanan -meditatieplaats
perukunan budi sejati -vrij vert.: 'samen sterk voor altijd'
*rukun: eensgezind, vrede, verzoenend
*perukunan(=kerukunan): toestand van
harmonie v/d gemeenschap
*budi: verstand, inzicht, besef
*sejati: waar, wezenlijk, in waarheid
péso, pésuh(s), lading -mes
petel -vlijtig
peteng -donker, duister, onwettig, illegaal
peti takeran -meetkist
pethak(k), putih(n) -wit
pethuk lengganan -abonnementsbewijs
picang, pincang -mank
pihak -richting, partij
pijet -masseren, massage
pijetan -massage
pikantuk(k), pakolèh(n) -voordelig (goed resultaat opleveren)
pikiran(n), pamanahan(k), panggalihan(ki) -gedachte, denkvermogen, ‘hersens’
pilingan -slaap (lichaamsdeel)
pinarak(ki),lenggah(k),lungguh(n) -zitten [njagong(s)(n)]
pincang, picang -mank
pindhah(k), ngalih(n) -verhuizen
pinggir -kant, rand, oever
pingitan -afzondering (voor meisje voor het huwelijk)
pinten?(k), pirâ?(n) -hoeveel?
pinter -handig, slim, knap, goed raad weten, intelligent
pipi(n+k), pangarasan(ki) -wang
pirâ?(n), pinten?(k) -hoeveel?
piranti(n), pirantos(k) -instrument, toestel
pirantos(k), piranti(n) -instrument, toestel
piring -bord
piring cepèr -bord (plat)
piring kuwung -bord (diep)
pisang(k), gedhang(n) -banaan, bacove
pit, sepédha -fiets
pitados(k),percanten(k),percâyâ(n) -geloven, vertrouwen
pitakèn(k), pitakon(n) -vraag
pitakon(n), pitakèn(k) -vraag
pitik(n), ayam(k) -kip
pitu -zeven (7)
pitulas -zeventien (17)
pitung dâsâ(k), pitung puluh(n) -zeventig (70)
pitung puluh(n), pitung dâsâ(k) -zeventig (70)
piyambak(k), dhéwé(n) -zelf, eigen, alleen, ik,mij, jij, jou,eigen,op zich zelf
piyambak-piyambak(k), dhéwé-dhéwé, dhèwèn-dhèwèn(n) -afzonderlijk, ieder voor zich zelf,
van elkaar verschillend
piyambakan(k), dhèwèkan(n) -geheel alleen, in z‘ n eentje
piyambakipun(k), dhèwèké(n) -hij, zij
piyambakipun piyambak(k), dhèwèké dhéwé(n) -hij, zij, zelf, alleen
piyambakipun piyambak(k), awaké dhéwé(n) -zelf, zich zelf, hij, hem
piyambakipun sami(k), dhèwèké pâdhâ(n) -hun (bezittelijk vnw)
plambangé -weerspiegeling
planangan(n),pajaleran(k),kalam(ki), konthol(s) -mannelijk geslachtsorgaan, penis
pluit -fluit (in 't algemeen)
pluwit -fluit(metalen-, houten-, stoomfluit)
poké ngepok -uiteindelijk
pokok -stam
ponakan(n), pènakan(k) -neef
prajanjian, prajanjiyan -overeenkomst, contract
Prajanjiyan anyar(n), Prajanjiyan énggal(k) -Nieuwe Testament (van de Bijbel)
Prajanjiyan lawas(n), Prajanjiyan lami(k) -Oude Testament (van de Bijbel)
prapatan -viersprong
prasetyâ -belofte van trouw
prasetyané wong pâdhâ jejodhoan(n),
prasetyané tiyang sami jejodhoan(k) -huwelijksband
prau(n), baitâ(k) -korjaal, boot
prawan -maagd, maagdelijk, huwbaar meisje
prayogâ -geschikt
prakârâ, prekârâ(n), prakawis, prekawis(k) -kwestie, zaak, onderwerp, geval
prakawis, prekawis(k), prakârâ, prekârâ(n) -kwestie, zaak, onderwerp, geval
prekârâ, prakârâ(n), prakawis, prekawis(k) -kwestie, zaak, onderwerp, geval
prekawis, prakawis(k), prakârâ, prekârâ(n) -kwestie, zaak, onderwerp, geval
prembayun,payudârâ(ki), susu(n+k) -(vrouwelijke) borsten
près -persen
prihatin(n),,prihatos(k) -zich ongerust voelen, verdriet hebben
prihatos(k), prihatin(n) -zich ongerust voelen, verdriet hebben
priksâ -inspecteren, onderzoeken
priksâ(ki), sumerep(k), weruh(n) -weten (hoe iets is, kennen door ervaring)
pring(n), deling(k) -bamboe
prongkolan -aardkluit
pukul(k) -uur
pulung ati(n), -manah(k), -galih(ki) -borstholte
pulung manah(k), -ati(n), -galih(ki) -borstholte
pulung galih(ki), -ati(n), -manah(k) -borstholte
punâpâ?(k), âpâ?(n) -wat?
punâpâ(k), âpâ(n) -of
punâpâ malih(k), âpâ manèh(n) -vooral
punâpâhâ?, kénging punâpâ?(k), généyâ?(n), kenèng âpâ? -waarom?
pundhak(n+k), pamidhangan(ki) -schouder
pundi(k), endi?(n) -welk(e)?
punikâ(k), iki, iku, ikâ(n) -dit,deze,dat,die,ginds [kuwi, kaé(n)]
pungkasan, wekasan -einde, slot, tenslotte,[boodschap?(s)]
pupon -aangenomen kind/wees/vondeling
pupu(n+k), wentis(ki) -dij
purun(k), gelem(n), karsâ(ki) -willen (wel willen doen)
purun(k), wani(n) -durven
pusâkâ -(vereerd) erfstuk, talisman
puteran -centrifuge
putih(n), pethak(k) -wit
putrâ kakung(ki), anak jaler(k), anak lanang(n) -zoon
putrâ putri(ki), anak èstri(k), anak wadon(n) -dochter
putri(ki), anak(n+k) -kind
anak putu -afstammelingen
putu(n+k), wayah(ki) -kleinkind
putus, putusan -beslissing
putusan (ing)kang pantog, ing wusanané -eindbeslissing, eindbesluit
pyan -plafond
R
rabuk -mest
racun(chemisch toebereid), wisâ(natuurlijk) -vergif
ngracun -vergiftigen, met vergif doden
râdâ(n), radi(k) -nogal, tamelijk, in zekere mate
radi(k), râdâ(n) -nogal, tamelijk, in zekere mate
ragi -zuurdeeg, zuurdesem
ragil -jongste kind
rah(k), getih(n) -bloed
rai -gezicht, voorzijde, front, gevel
rai asoe -onbeschaamd, schaamteloos
rai gedèq -onbeschaamd, schaamteloos
rai trumpah -onbeschaamd, schaamteloos
râjâ-brânâ -schatten, rijkdom (bezit van iemand)
rajah -lijnen in de handpalm
râjâkâyâ -vee
rambut(n+k), rémâ,rikmâ(ki) -hoofdhaar
râmâ(ki), pak, bapak -vader
ramé -druk(te), levendig(gezelschap, gesprek)
ramé-ramé -pret maken, drukte maken
ramé gumeder -rumoerig
raméan -feest, groot openbaar feest, volksvermaak
rampung -klaar, afgelopen
rancangan -plan, voornemen, ontwerp, tekening. opzet,
geraamte (huis, vlieger, skelet van gebouw)
rândâ -weduwe
raos(k), râsâ(n) -gevoelens, smaak
raosipun(k), rasané(n) -het smaakt naar, voelen
râsâ(n), raos(k) -gevoelens, smaak
rasané(n), raosipun(k) -het smaakt naar, voelen
rasukan(k), klambi(n), jas(n+k) -jas, baadje
rawis(ki), bréngos(n+k) -snor
rawuh(ki), dhateng(k), tekâ(n) -komen
Rebo, dinâ Rebo(n), dinten Rebo(k) -woensdag
récok -onenigheid
redaksi -redaktie
redi(k), gunung(n) -berg, gebergte
regâ(n), regi(k) -prijs, waarde
regi(k), regâ(n) -prijs, waarde
reged -vuil (bijvoeglijk n.m.w.)
rèk -kind, jongen (in de aanspraak)
rèk, rèk-bul, korèk api -lucifer, lucifers
rèk-jeklèkan -mechanische aansteker
reksanan -iets waarop men past
rémâ,rikmâ(ki), rambut(n+k) -hoofdhaar
rembulan, cândrâ -maan
remen(k), dhemen(n) -graag iets doen, houden van (van vrouw, man),
hobby hebben in, genoegen, liefhebberij
remeng-remeng -schemer(licht), schemerachtig, schemerig
rempelâ -zacht maaggedeelte
rempelu -gal
remuk -gebroken (in kleine stukjes)
réncang, ngrécangi(k), réwang, ngréwangi(n) -helpen, gaan/komen helpen
repet-repet -schemering(avond)
rereged -vuil (zelfstandig n.m.w.)
reresahan(k), rerusuhan(n) -rustverstoring
reresik, resik-resik -schoonmaak houden, opruimen, reinigen
rerusuhan(n), reresahan(k) -rustverstoring
resi -heilige, schoon, rein
resik -schoon, netjes, opgemaakt, in orde
diresiki -schoongemaakt
resik-resik, reresik -schoonmaak houden, opruimen, reinigen
resikan -netjes, zindelijk
rèstoran, rumah makan -restaurant, eethuis
restu -zegen
réwang, ngréwangi(n), réncang, ngrécangi(k) -helpen, gaan/komen helpen
rèwèl -lastig gedrag, last veroorzaken
rikat(n+k), gelis(n), énggal(k) -snel
rikat-rikat -vliegen (snel rijden, varen)
rikmâ,remâ(ki), rambut(n+k) -hoofdhaar
rinâ wengi(n), rinten dalu(k) -dag en nacht
ringkesan -samenvatting
ringkih -zwak, zwakheid (lichaam, bouwsel)
ripah -overvloedig, welvarend
risak(k), rusak(n) -stuk
riyak(n+k), jlâgrâ(ki) -slijm (uit de borst)
rokok -sigaret, tabak
rokokan, ngrokok -roken
rolas(n), kalihwelas(k) -twaalf (12)
rolikur(n), kalihlikur(k) -tweeëntwintig (22)
rong atus(k), kalih atus(k) -tweehonderd (200)
rong atus èwu(n), kalih atus èwu(k) -tweehonderdduizend (200.000)
rong èwu(k), kalih èwu(n) -tweeduizend (2000)
rong milyun(n), kalih milyun(k) -twee miljoen (2.000.000)
rong puluh(n), kalih dâsâ(k) -twintig (20)
rong puluh èwu(n),kalih dâsâ èwu(k) -twintig duizend (20.000)
rongkong -stuit
ron(k), godhong(n) -blad
ros -lid, geleding
rosâ -sterk
rosan(k), tebu(n) -suikerriet
roti -brood
rumah makan -restaurant, eethuis
rumângsâ(n), rumaos(k) -voelen (zich bewust zijn van)
rumangsaning ati(n), rumaosing ati(k) -geweten
rumaos(k), rumângsâ(n) -voelen (zich bewust zijn van)
rumaosing ati(k), rumangsaning ati(n) -geweten
rumiyin(k), dhisik(n) -eerst
rumiyin(k), biyèn, mbiyèn(n) -voordien
rumput(k), suket(n) -gras
runtah -vuilnis
rupâ(n), werni,rupi(k), warnâ(ki) -uiterlijk, er uit zien, zoals iemand er uit ziet
rupâ-rupâ -allerlei
rupané(n), rupinipun(k) -het ziet er naar uit
rupiah -rupiah, Indonesische geldeenheid
rusak(n), risak(k) -stuk, kapot
S
sabab, jalaran -oorzaak, aanleiding
sabar, sabardrânâ -geduld, geduldig, veel dulden
sabardrânâ, sabar -geduld, geduldig, veel dulden
disabari, disabaraké -met geduld, lijdzaamheid verdragen
disabaraké, disabari -met geduld, lijdzaamheid verdragen
saben, samben -elk, elke, ieder, iedere
saben sakâlâ-mângsâ -telkens, op de ervoor bestemde tijd
sabin(k), sawah(n) -rijstveld, sawah
saèstu, èstu -(sidâ:) werkelijk geschieden, doorgaan
-(nyâtâ:) waar, (in) waarheid, eigenlijk
di-èstokaké -nageleefd, voldoet aan (voorschriften/bevelen)
sabun -zeep
sadangunipun(k), sasuwéné(n) -ondertussen, intussen, onderwijl
sadé(k), adol(n) -verkopen
sadèrèngipun(k), sadurungé(n) -voordat
sadurungé(n), sadèrèngipun(k) -voordat
saé(k), becik(n) -goed, in goede staat, braaf, degelijk
saécih(s), sekethip -een dubbeltje
saèstu(k), yektosan(k), temenan(n) -werkelijk waar
sagah(k), saguh, sagoh (n) -beloven (iets te zullen doen), aannemen
dipunsagahaken(k), disaguhaké(n) -beloofd
dipunsagahi(k), disaguhi(n) -de belofte krijgen
saged(k), bisâ(n) -kunnen
saged angsal damel(k), bisâ olèh gawé(n) -doeltreffend, doelmatig
saguh, sagoh (n), sagah(k) -beloven (iets te zullen doen), aannemen
disaguhaké(n), dipunsagahaken(k) -beloofd
disaguhi(n), dipunsagahi(k) -de belofte krijgen
saiki(n), sapunikâ(k) -nu, op 't ogenblik, dadelijk
sak-milyun, sejutâ -één miljoen (1.000.000)
sak-sèn, se-sèn -een cent
sâkâ(n), saking(k) -uit, van (ook: sângkâ, sangking)
sâkâ ing kadohan(n), saking katebihan(k) -uit de verte (gezien)
sâkâ ngendi?(n), saking pundi?(k) -van waar?
sakaliyan, sekaliyan(k), sakloron(n) -man en vrouw, de heer en mevrouw samen
saking, sangking(k), sâkâ, sângkâ(n) -uit, van
saking katebihan(k), sâkâ ing kadohan(n) -uit de verte (gezien)
saking pamanggih kulâ(k), sângkâ panemuku(n) -ik ben van mening,van mening zijn dat iets is
saking pundi?(k), sâkâ ngendi?(n) -van waar?
sakit(k), lârâ(n), gerah(ki) -ziek (zijn), pijn, pijn doen
sakit toyanen(k), lârâ banyunen(n), mèncrèt -diarree hebben, dunne stoelgang/afgang
sakit weteng(k), lârâ weteng(n) -buikpijn
sakloron(n), sakaliyan, sekaliyan(k) -man en vrouw, de heer en mevrouw samen
saksi, seksi -getuige
sakulâwargâ -inclusief de familie/gezin
salab, salap(k), salah(n) -schuldig, schuld hebben, verkeerd
salah(n), salab, salap(k) -schuldig, schuld hebben, verkeerd
disalahaké -men keurt iemand’s opvatting af
salah damel(k), salah gawé(n) -misgrijpen, iets verkeerd doen
salah gawé(n), salah damel(k) -misgrijpen, iets verkeerd doen
salah gemèn -zich onnodig bemoeien met
salah kaprah, salah lumprah(n), salah limprah(k) -onjuistheid, regelmatige misbruik
salah kedadèn(n), salah kedadosan(k) -mislukt, verkeerde behandeling, misgeboorte
salah kedadosan(k), salah kedadèn(n) -mislukt, verkeerde behandeling, misgeboorte
salah limprah(k), salah kaprah, salah lumprah(n) -onjuistheid, regelmatige misbruik
salah lumprah, salah kaprah(n), salah limprah(k) -onjuistheid, regelmatige misbruik
salah ora -met tegenzin (werken)
salah pandeleng, salah surup(n), salah paningal(k) -zich vergissen, ‘t een voor een ander aanzien
salah paningal(k), salah surup, salah pandeleng(n) -zich vergissen, ‘t een voor een ander aanzien
salah setunggal(k), salah-siji(n) -één van beide, één van ze/allen
salah-siji(n), salah setunggal(k) -één van beide, één van ze/allen
salah surup, salah pandeleng(n), salah paningal(k) -zich vergissen, ‘t een voor een ander aanzien
salah rupâ -gedaante veranderd, betoverd
salah tâmpâ(n), salah tampi(k) -misverstand, misverstand hebben,
misvatting, verkeerd begrijpen/verstaan
salah tampi(k), salah tâmpâ(n) -misverstand, misverstand hebben,
misvatting, verkeerd begrijpen/verstaan
salah urat -spier verrekt, verrekt
salah-wèngwèng -zich laten afleiden (spelen i.p.v. werken)
salah wong -mislukkeling
salaman tangan, sesalaman -handdruk geven
salap, salab(k), salah(n) -schuldig, schuld hebben, verkeerd
salin(n), santun(k) -zich verkleden, veranderen, verwisselen,
overgaan tot, iets nieuws gaan gebruiken
samar -onveilig,verdacht,bang,ongerust (dat er iets gebeurd)
‘t niet te vertrouwen, schemerachtig te zien
ora samar -duidelijk, zeker, zeker weten
nyamari -angstig, gevaarlijk
nyamaraké -verborgen houden
sambatan -wederkerig hulpbetoon (in dorpen etc.)
samben, saben -elk, elke, ieder, iedere
sami(k), pâdhâ(n) -allen, gelijk, evenals
sami gegandhèngan(k), pâdhâ gegandhèngan(n)
sami gegayutan(k), pâdhâ gegayutan(n) -samenhang
sami gegayutan(k), pâdhâ gegayutan(n) -samenhang
sami gegandhèngan(k), pâdhâ gegandhèngan(n)
sami sulayan(k), pâdhâ sulayan(n) -verschil van mening hebben
samodrâ, samudrâ -oceaan
samudrâ, samodrâ -oceaan
sampé(s)(n), cukup(n), cekap(k) -voldoende, genoeg
sampéyan(k),kowé(n),panjenengan(ki) -jij, u
sampéyan sami(k),kowé pâdhâ(n),panjenengan sami(ki) -jullie
sampéyan(ki), sikil(n), suku(k) -voet, been
sampun(k), wis(n) -al, reeds
sampun, ampun(k), âjâ(n) -niet (verbod)
sampun dumèh(k), âjâ dumèh(n) -meen niet omdat (je...bent), dat (je...mag doen)
sampun dumugi ingkang kasedyâ,sampun bablas(k),
wis tutug kang kasedyâ, wis bablas(n) -‘t doel bereiken, treffen
sampun malih(k), âjâ manèh(n) -laat staan, afgezien daarvan dat, niet alleen
sampun naté(k), wis tau(n) -wel eens
sampun ngantos(k), âjâ nganti(n) -laat ‘t niet (gebeuren,zover komen) dat, opdat niet
sampun pisan(k), âjâ pisan(n) -volstrekt niet (verbod)
sampun rumiyin(k), âjâ dhisik(n) -wacht even
sampun sok(k), âjâ sok(n) -nooit (verbod)
(s)ampun supé!(k), âjâ lali!(n) -niet vergeten!
sampun temtu(k), wis temtu(n) -ongetwijfeld
sampun wonten ingkang(k),âjâ ânâ kang(n) -laat niemand (verbod)
sampyuh -tegelijk sneuvelen, allebei
samubarang(n), samukawis(k) -alles, alle zaken, alle mogelijke
samudrâ, samodrâ -oceaan
samukawis(k), samubarang(n) -alles, alle zaken, alle mogelijke
sandhang-pangan(n),sandhang-tedhâ(k) -eten en noodzakelijke kleding, kleding en eten
sandhang-tedhâ(k),sandhang-pangan(n) -eten en noodzakelijke kleding, kleding en eten
sandhangan -kleren, kleding
sanès(k), liyâ(k) -ander(e)
sanès(k), séjé(n) -verschillend, afzonderlijk, uitzondering
sanès leresipun,sanès saleresipun(k), dudu beberé,dudu sabeneré(n) -verkeerd, onjuist,
ten onrechte, onrechtmatig, onrechtvaardig
sanès saleresipun,sanès leresipun(k), dudu beberé,dudu sabeneré(n) -verkeerd, onjuist,
ten onrechte, onrechtmatig, onrechtvaardig
sângâ -negen (9)
sângâlas -negentien (19)
sangang dâsâ(k), sangang puluh(n) -negentig (90)
sangang puluh(n), sangang dâsâ(k) -negentig (90)
sângkâ, sâkâ(n), sangking, saking(k) -van, uit
sângkâ ing kadohan(n), saking katebihan(k) -uit de verte (gezien)
sângkâ panemuku(n), saking pamanggih kulâ(k) -ik ben van mening,van mening zijn dat iets is
sanget(k), banget(n) -erg
sangu, sangu-dhuwit -reisgeld
sânjâ -bezoeken, aanlopen bij buur
santen -kokosmelk (geperst uit kokosnoot)
santun(k), salin(n) -zich verkleden, veranderen, verwisselen,
overgaan tot, iets nieuws gaan gebruiken
sâpâ?(n), sinten?(k) -wie?
lan sapanunggalané(n), -sapanunggilanipun(k) -enzovoorts
sapepadhané(n), sasaminipun(k) -o.a., onder andere
sapi(n), lembu(k) -koe
sapu -bezem
sapunikâ(k), saiki(n) -nu, op 't ogenblik, dadelijk
sarânâ -instrument, middel
sarânâ -door middel van
sarap, urat -zenuw
sarapan -ontbijt, ontbijten
saras(k), waras(n) -gezond, beter, over
saré(ki), tilem(k), turu(n) -slapen
sarèh -kalm (rustig)
sareng, sesarengan(k), bareng(n) -samen, gezamenlijk (iets doen, ergens zijn),
tegelijk (binnen 1 tijdsruimte)
sareng sadinten(k), bareng sadinâ(n) -op één dag
sarengan(k), barengan(n) -mede
sarikat, serikat -vakbond, verbond
saringan -filter, vergiet
sartâ -en
sasaminipun(k), sapepadhané(n) -o.a., onder andere
sasampunipun(k), sawisé(n) -nadat
sasi(n), wulan(k) -maand
sasi ngarep iki(n), wulan ngajeng punikâ(k) -de volgende maand
sasuwéné(n), sadangunipun(k) -ondertussen, intussen, onderwijl
sâtâ(k), mbako(n) -tabak
satemené(n), sayektosipun(k) -trouwens
satus -honderd (100)
satus èwu(n+k), sekethi(n+k) -honderdduizend (100.000)
sawah(n), sabin(k) -rijstveld, sawah
sawang kâlâmânggâ(s),sawang kemânggâ -spinrag
sawang kemânggâ,sawang kâlâmânggâ(s) -spinrag
sawâtârâ(n), sawâtawis(k) -enige
sawâtawis(k), sawâtârâ(n) -enige
saweg(k), lagi(n) -nog bezig zijn met
sawer(k), ulâ(n) -slang
sawisé(n), sasampunipun(k) -nadat
sawo mateng, coklat -donkerbruin
sawung(k), jago(n) -haan
sâyâ dangu sâyâ...(k),sâyâ suwé sâyâ...(n) -hoe langer hoe
sâyâ suwé sâyâ...(n),sâyâ dangu sâyâ...(k) -hoe langer hoe
sayang, mesakaké, éman, èman -wat jammer, ‘t is jammer, jammer (dat), zonde van
sayang -schat (liefste), m’n liefje
sayektosipun(k), satemené(n) -trouwens
sayuran -groenten
sébâ(n+k), sowan(ki) -verschijnen voor 'n meerdere op audiëntie komen
sebelah -éne
sebénggol, sebènggol, segobang -2½ cent
sebribil, sepèsèr -½ cent
sebut, disebut -noemen, genoemd
sédâ(ki), pejah(k), mati(n) -dood
sedanten,sedâyâ,sedâyânipun(k), kabèh,sekabèhé(n)-alle, alles
sedâsâ(k), sepuluh(n) -tien (10)
sedâsâ èwu(k),sepuluh èwu(n),seleksâ(n+k) -tienduizend (10.000)
sedâyâ,sedâyânipun,sedanten(k), kabèh,sekabèhé(n) -alle, alles
sedâyânipun,sedâyâ,sedanten(k), kabèh,sekabèhé(n) -alle, alles
sedhélâ, sedhélok, sedhéluk(n), sekedhap(k) -eventjes
sedheng -juist voldoende, middelmatig, matig, gematigd
sedhengan(n), cekapan(k) -groot genoeg voor(er in kunnen,kunnen bevatten)
sedheng wancinipun(k), sedheng wayahé(n) -op tijd
sedheng wayahé(n), sedheng wancinipun(k) -op tijd
sedhi, sedhih -verdrietig over iets
sedinâ(n), sedinten(k) -per dag
sedinâ muput -de hele dag
sedinten(k), sedinâ(n) -per dag
sedulur(n), sedhèrèk(k) -familie, familieleden
sedulur sinârâwèdi -boezemvriend
seduluran(n), sedhèrèkan(k) -vriend, vriendin, vriendschap, broederschap,
als broers, vrienden met elkaar omgaan
diseduluraké(n), dipunsedhèrèkaken(k) -als broer, vriend enz. beschouwd
sedyâ, sejâ -bedoeling, plan, voornemen, doel, oogmerk
segâ(n), sekul(k) -rijst (gekookt)
segâ wadhang(n), sekul wadhang(k) -overgebleven rijst
seganten(k), segârâ(n) -zee
segârâ(n), seganten(k) -zee
segârâ wedhi -zandwoestijn
segârâ-yâsâ, segaran -gegraven vijver
segaran, segârâ-yâsâ -gegraven vijver
disegarani -men voelt mee met, vergeeft
segawon(k), asu(n) -hond
segobang, sebénggol, sebènggol -2½ cent
sejâ, sedyâ -bedoeling, plan, voornemen, doel, oogmerk
séjé(n), sanès(k) -verschillend, afzonderlijk, uitzondering
sejutâ, sak-milyun -één miljoen (1.000.000)
sekaliyan, sakaliyan(k), sakloron(n) -man en vrouw, de heer en mevrouw samen
sekar(k), kembang(n) -bloem
sekar mawar(k), kembang mawar(n) -roos
sekar melathi(k), kembang melathi(n) -jasmijn (bloem)
sekaut -agent, politie
sekawan(k), papat(n) -vier (4)
sekawan(k) -vier (4)
sekawan dâsâ(k), patang puluh(n) -veertig (40)
sekawanwelas(k), patbelas(n) -veertien (14)
sekécâ(k), kepènak, kepénak(n) -aangenaam,gemakkelijk,zich prettig voelen
sekedhap(k), sedhélâ, sedhélok(n) -eventjes
sekedhik(k), sethithik(n) -weinig, een klein gedeelte
sekelip, limangsèn(s) -een stuiver
sèket -vijftig (50)
sekethi(n+k), satus èwu(n+k) -honderdduizend (100.000)
sekethip, saécih(s) -een dubbeltje
sekon, sekonde -sekonde
sekti -bovennatuurlijke kracht bezitten
sekolah -onderwijs, school
sekolah(n), sekonten(k) -naar school gaan
disekolahaké -onderwijs laten volgen
sekolahan, sekolan -school
sekolahan lanjon -leerschool
sekolahan luhur -hogeschool, academie, universiteit
sekolahan prèbel -fröbelschool, kleuterschool
sekonten(k), sekolah(n) -naar school gaan
sekop -spade
seksi, saksi -getuige
sekul(k), segâ(n) -rijst (gekookt)
sekul wadhang(k), segâ wadhang(n) -overgebleven rijst
sélâ(k), watu(n) -steen
selang sedinâ(n), selang sedinten(k) -om de andere dag
selang sedinten(k), selang sedinâ(n) -om de andere dag
selangkung(k), selawé(n) -vijfentwintig
Selâsâ,dinâ Selâsâ(n),dinten Selâsâ(k) -dinsdag
selawé(n), selangkung(k) -vijfentwintig
sèlèh, sumèlèh -leggen, neerleggen, zetten, plaatsen, liggen
seleksâ(n+k),sepuluh èwu(n),sedâsâ èwu(k) -tienduizend (10.000)
selikur -eenentwintig (21)
selokan, parit, kalèn -sloot, goot
semados(k), semâyâ(n) -uitstellen, uitstel (vragen van betaling)
semadosan(k), semayan(n) -afspraak, ‘n afspraak maken,
‘n afspraak voor ‘n bepaalde tijd
semâyâ(n), semados(k) -uitstellen, uitstel (vragen van betaling)
disemayani(n), dipunsemadosi(k) -uitgesteld
disemayakaké(n), dipunsemadosaken(k) -men vraagt uitstel van/voor
semayan(n), semadosan(k) -afspraak, ‘n afspraak maken,
‘n afspraak voor ‘n bepaalde tijd
semaur -antwoorden
sembrânâ -onverschillig
sempal -afgebroken, afgeknakt
sempritan, sumpritan(s) -klein seinfluit, fluitje
semu -gezichtsuitdrukking
semu abang(n), semu abrit(k) -lichtbruin
semu abrit(k), semu abang(n) -lichtbruin
semu biru -blauwachtig
semu cemeng(k), semu ireng(n) -zwartachtig
semu ijem(k), semu ijo(n) -groenachtig
semu ijo(n), semu ijem(k) -groenachtig
semu ireng(n), semu cemeng(k) -zwartachtig
semu kuning(n), semu jené(k) -geelachtig
semu legi -zoetachtig
semut -mier
sendhang -vijver (natuurlijke waterkom)
séndhok, sèndhok -lepel
séndhok porok, garpu -vork
sendikâ -tot Uw dienst
Senèn,dinâ Senèn(n), dinten Senèn(k) -maandag
seneng -prettig, dol zijn op
sengit -’n hekel hebben aan
senggot -hijskraan
senthar-senthir -zitten te roken
senthér, senthir -klein olielampje, klein petroleum lampje
senthir, senthér -klein olielampje, klein petroleum lampje
senthong, kamar pituron(n), kamar patileman(k) -slaapkamer
sepanten -maar intussen
sepédha, pit -fiets
sepédha montor, montor keblak -motorfiets
sepèlan, éjakan -spelling
sepélé, mung sepélé(n), mung sepanten(k) -de moeite niet waard, bijna niets
sepen(k), sepi(n) -stil, eenzaam, verlaten, leeg
sepérak -één gulden
sepèsèr, sebribil -½ cent
sepi(n), sepen(k) -stil, eenzaam, verlaten, leeg
sepi ing luput -onfeilbaar
sepi ing pamrih -onbaatzuchtig, zonder bijbedoeling
seprapat -kwart
seprè, lèmèk kasur -sprei
Sèptèmber -September
sepuh(k), tuwâ(n) -oud (leeftijd), rijp
sepuluh(n), sedâsâ(k) -tien (10)
sepuluh èwu(n),sedâsâ èwu(k),seleksâ(n+k) -tienduizend (10.000)
sepur, krétâ sepur -trein, spoortrein
serat(k), layang(n) -brief
serat kabar(k), layang kabar(n), koran(s) -krant
serat pratândâ kawin(k), layang pratândâ kawin(n) -trouwakte
serat sambutan(k), layang utang(n) -rekening
serat sedhahan(k), layang suruhan(n) -uitnodiging voor vergadering
sering -vrij vaak, heel wat keren
sèrep, sèrp -reserve
serikat, sarikat -vakbond, verbond
seringgit -een rijksdaalder
sérok -schepper
sérokan -schep
seru, swarané banter, swarané âmbâ(s) -luid
serupiah, sak-rupiah(s) -een gulden, één Indonesishe gulden(rupiah)
sesarengan(k), bebarengan(n) -samen, gezamenlijk (iets doen, ergengs zijn),
tegelijk (binnen één tijdsruimte), medegast
sesasi(n), sewulan(k) -per maand
sesakit(k), lelârâ(n) -ziekte
sesegeran -verfrissing, iets verfrissends
seser -ring, spiraal van goud
sèsèr -schepnet
seserepan(k), sesurupan(n) -wetenschap (iemands kennis omtrent iets)
se-sèn, sak-sèn -een cent
sesoré bendhé -’n hele middag
kesorèn(n), kesontenen(k) -te laat op de middag
kesontenen(k), kesorèn(n) -te laat op de middag
sesrawungan -onderling verkeer
sesuci -zich reinigen
disucèni, disucèkaké -gereinigd
sésuk(n), bénjing énjing(k) -morgen
sésuk(n), kâlâ bénjing(k) -morgen
sésuk ésuk(n),bénjing énjing énjing(k) -morgenochtend
sésuk arep temonan menèh, rak-yâ tâ?(n),
bénjing-énjing badhé pepanggihan malih, rak-nggih tâ?(k) -tot morgen!
sesupé tandhaning setyané tiyang jejodhoan(k) -trouwring
ali-ali tandhaning setyané wong jejodhoan(n),
sesurupan(n), seserepan(k) -wetenschap (iemands kennis omtrent iets)
setali(n), setangsul(k) -een kwartje
setaun -per jaar
setengah -half, 50 cent(s), halve gulden
setengah rupiah(suku), setengah(s) -een halve gulden(Indonesische gulden), 50 cent
sethithik(n), sekedhik(k) -weinig, een klein gedeelte
setiyâ, setiyâ-tuhu -trouw (getrouwheid)
setiyâ-tuhu, setiyâ -trouw (getrouwheid)
setiyâ-tuhu ora(n)/mboten(k) gingsir -trouw blijven
setur(s), toko -winkel
Setu, dinâ Setu(n), dinten Setu(k) -zaterdag
setu bengi(n), setu dalu(k), malem minggu -zaterdagavond
setu dalu(k), setu bengi(n), malem minggu -zaterdagavond
setunggal(k),setunggil(s)(k),siji(n) -één (1)
setunggil(s)(k),setunggal(k),siji(n) -één (1)
setyaning tiyang jejodhoan(k), setyaning wong jejodhoan(n) -huwelijkstrouw
setyaning wong jejodhoan(n), setyaning tiyang jejodhoan(k) -huwelijkstrouw
sewelas -elf (11)
sewidak -zestig (60)
sèwu -duizend (1000)
sewulan(k), sesasi(n) -per maand
sih -gunst, genegenheid, genade, erbarming
sih-kawelasan, kamurahan(n),kamirahan(k) -goedertierenheid, bijzondere genegenheid
mawi sih-kawelasan dhateng(k),nganggo sih-kawelasan marang(n) -genadig jegens
nganggo sih-kawelasan marang(n),mawi sih-kawelasan dhateng(k) -genadig jegens
sih-kamirahan(k),sih-kamurahan(n) -goedertierenheid, bijzondere genegenheid
sih-kamurahan(n),sih-kamirahan(k) -goedertierenheid, bijzondere genegenheid
sih-palimirmâ -genade
sih-sinihan -elkaar beminnen
siji(n),setunggal(k),setunggil(s)(k) -één(1)
sikil(n), suku(k),sampéyan(ki) -voet, been
siku -rechthoekig, haaks, tekenhaak
sikut -elleboog
silit -aars, anus
silit kodhok -staartbeen
simâ(k), macan(n) -tijger
simâ tutul(k), macan tutul(n) -panter
sinau -leren, studeren
sindap -roos in het haar
sindhèn -zingen (bij gamelan)
sing, kang(n), ingkang(k) -die (betrekkelijke v.n.w.)
sing duwé(n),ingkang gadhah(ki) -eigenaar
singeb(ki), kemul(n+k) -deken
sinten?(k), sâpâ?(n) -wie?
sipat -eigenschap
sirah(k), endhas(n), mustâkâ(ki) -hoofd, kop
sirah wingking(k), endhas buri(n)
mustâkâ wingking(ki) -achterhoofd
siram(ki), adus(n+k) -baden
sirnâ -verdwenen, te niet gaan
sirsak, nângkâ sabrang -zuurzak (vrucht)
sisih -kant, aan de kant/zijde van
sisuké(s)(n), ngénjingé(s)(k),
bésuk embèn(n), bénjing embèn(k) -overmorgen
siti(k), lemah(n) -aarde, grond
siyam(k), pâsâ(n) -vasten
siyang(k), awan(n) - overdag, ’s voormiddag
siwâ -tante (ouder dan vader of moeder)
siwâ lanang -oom (broer van ouder[s]), oudere oom
siwur -waterschep
slamet(n), wilujeng(k), sugeng(ki) -welzijn, gezond, ‘t goed maken
slamet dhateng(n+k), sugeng rawuh(ki) -welkom!
slametan(n), wilujengan(k) -gemeenschappelijk religieuze maaltijd (met bede
om zegen, welzijn etc.)
dislameti(n), dipunwilujengi(k) -men houdt ‘n slametan voor ‘t welzijn van ...
dislametaké(n), dipunwilujengaken(k) -men houdt ‘n slametan voor ‘t welzijn van ...
Slâsâ, dinâ Slâsâ(n), dinten Slâsâ -dinsdag
slirâ(ki), badan(k), awak(n) -lichaam
slirâ dalem piyambak(ki), awakmu dhéwé(n), badan sampéyan piyambak(k),
badan panjenengan piyambak(k) -jij, je, u zelf
sliramu -je, jij (vriendelijk)
slorokan(s), lorokan -lade
sok(n), asring(k) -wel eens, wel nogal eens, bij gelegenheid
sokongan -steun, bijdrage, contibutie ( v/e vereniging)(s)
sokongané -donatie(s)
solèd, wangkil -bamboespaan
sombong -bluf, bluffen, opscheppen
sompil, kéyong -slak (huisjesslak)
song-song(ki), payung(n+k) -paraplu
sonten(k), soré(n) -namiddag, vooravond
soré(n), sonten(k) -namiddag, vooravond
soré-soré -laat in de namiddag
sorok -vuurschop
sorot -schijnsel, straal
soroting srengéngé -zonnestraal
sowan(ki), sébâ(n) -op audiëntie komen, verschijnen voor 'n meerdere
sowan ing ngarsané -verschijnen (voor een hogere/meerdere)
srawung -tezamen
srawungan -in aanraking komen
srengéngé, suryâ -zon
srompotan -onkruid
stapelan, tumpukan -stapel
suci -rein (ritueel), heilig, gewijd
sesuci -zich reinigen
disucèni, disucèkaké -gereinigd
sugeng -trots, hoogmoedig
sugeng(ki), wilujeng(k), slamet(n) -welzijn, gezond, ‘t goed maken
sugeng(ki), urip(n), gesang(k) -’t leven, leven, levend
sugeng rawuh(ki), slamet dhateng(n+k) -welkom!
sugeng tindak -vaarwel
sugih -rijk
sugih blawah, sugih brèwu -schatrijk
sugih brèwu, sugih blawah -schatrijk
sugih-miskin, sugih-mlarat -rijk en arm
sugih-mlarat, sugih-miskin -rijk en arm
suket(n), rumput(k) -gras
suku(k), sikil(n), sampéyan(ki) -voet, been
sukur -gelukkig
sulâyâ -in strijd, in tegenspraak met, oneens
disulayani -tegengesproken, men gaat in tegen
sulayan, pasulayan -onenigheid (hebben)
pâdhâ sulayan(n), sami sulayan(k) -verschil van mening hebben
suling -fluit (Javaanse muziekinstrument)
suling, pluit, pluwit, sumpritan -fluit
sumânggâ, mânggâ(k), ayuk, ayuh(n) -kom! (aansporing, uitnodiging om mee te gaan of
iets te doen)
sumânggâ, mânggâ -alstublief, alsjeblief, wees zo goed
sumanggakaké -overlaten aan
sumelang -bezorgd, ongerust, twijfelen(s)
sumèlèh, sèlèh -leggen, neerleggen, zetten, plaatsen, liggen
sumerep(k), weruh(n), priksâ(ki) -weten (hoe iets is, kennen door ervaring)
sumerep(k),weruh(n),uningâ(ki) -zien
sumpet, buntet, bumpet, dhedhel -verstopt
sumuk -drukkend heet, drukkend warm, hitte
supé(k), lali(n) -vergeten(s), niet meer denken aan
suraos(k), surâsâ(n) -bedoeling v/e brief
surâsâ(n), suraos(k) -bedoeling v/e brief
suryâ, srengéngé -zon
susah -narigheid, verdriet, zorgen (hebben)
nggawé susah(s), njalari susah -zorg/problemen veroorzaken
susu -melk
susu(n+k), prembayun,payudârâ(ki) -(vrouwelijke) borsten
banyu susu -moedermelk
suwé(n), dangu(k) -lang (tijdsduur)
swarané âmbâ(s), swarané banter, seru -luid
swarané banter, swarané âmbâ(s), seru -luid
swargâ, suwargâ(n), swargi, suwargi(k) -hemel, geluk, wijlen
swargakaké -gelukkig gemaakt
swargi, suwargi(k), swargâ, suwargâ(n) -hemel, geluk, wijlen
swargi(ki), ,jenaté -wijlen
swargaloka -hemelse paradijs, zielsgeluk
T
tai(n), tinjâ(k) -faeces, poep, schijt
tajin -rijstwater (van gekookte rijst)
takèn(k), takon(n) -vragen naar
taker -afmeten
takeran -maatschepje, inhoudsmaat
takon(n), takèn(k) -vragen naar
taksih(k), isih(n) -nog
taksih tangèh(k), isih tangèh(n) -er mankeert nog veel aan
talang -dakgoot, watergoot, bevloeiingsgoot
talingan(ki), kuping(n+k) -oor
taman -bloementuin
taman beburon -dierentuin
taman permainan -speeltuin
tâmbâ -medicijn (uitwendig gebruik)
tâmbâ(n), jampi(k) -geneesmiddel, middel tegen ongemak/pijn
tâmpâ(n), tampi(k) -ontvangen
tampah -wan
tampi(k), tâmpâ(n) -ontvangen
tamping -kant, berm, grens, schut
tampingan -grensgebied
ditamping -zijkanten bewerken, schuin bijwerken
ditampingi -beschermd, beschut
tamu(k), dhayoh(n) -gast
tanah -grond, land
tanah ngaré -laagvlakte
tanduké alus -met zachtheid te werk gaan, voorzichtig
tandur -planten
tanduran(n), taneman(k) -aanplant
taneman(k), tanduran(n) -aanplant
tangi(n+k), wungu(ki) -opstaan
tangan(n+k), astâ(ki) -hand
tangèh lamun -het is niet te verwachten dat
isih tangèh(n), taksih tangèh(k) -er mankeert nog veel aan
tânggâ -buren, buur, buurman, buurvrouw
tanggal -datum, nieuwe maan
tanggal pinten?(k), tanggal pirâ?(n) -de hoeveelste?, welke datum?
tanggal pirâ?(n), tanggal pinten?(k) -de hoeveelste?, welke datum?
tanggul, bendung -dijk, dam
tanpâ, ora nganggo(n), boten mawi(k) -zonder
babar pisan tanpâ -geheel zonder
tanpantârâ -niet lang daarna
tanpâ gawé(n), tanpâ damel(k) -zonder nut, nutteloos, tevergeefs
tanpâ gunâ -niet nodig
tanpâ prakârâ -zonder aanleiding
tanpâ surâsâ -oppervlakkig
tanpâ tandhing -weergaloos, zonder gelijke
tanpâ tanjâ -doelloos, zonder aanwijsbaar nuttig doel
tanpâ tuju -doelloos voortlopen
tanpâ upâmâ -onvergelijkelijk, niet te vergelijken
tâtâ -orde, in orde, ordelijk, beschaafd, geciviliseerd,
in orde maken
tâtâ-cârâ -zeden en gebruiken
tâtâ-pranâtâ, organisasi -organisatie
tâtâ-prunggu -beleefdheidsvormen
tâtâ-carané wong dadi pangantèn(n),
tâtâ-carané tiyang dados pangantèn(k) -huwelijksgebruiken
tâtâ-tâtâ -in orde maken, (gaan) opruimen,
zich netjes gaan kleden
tâtâ-tentrem -orde en rust
tâtâ-titi -einde, beëndigd (boek)
taun(n), warsâ(k) -jaar
taun ngarep(n), taun ngajeng(k) -volgend jaar
taun ngajeng(k), taun ngarep(n) -volgend jaar
taun kapengker(k), taun kapungkur(n) -het vorige jaar
taun kapungkur(n), taun kapengker(k) -het vorige jaar
tebih(k), adoh(n) -ver
tebih ngikâ(k), adoh kono(n) -verte, in de verte (daar)
tebih saking(k), adoh sâkâ(n) -ver van
tebihipun(k), dohé(n),adohé(s)(n) -de afstand
tebu(n), rosan(k) -suikerriet
tedhâ(k), tetedhan(k), panganan(n) -voedsel
tedhakan(k), turunan(n) -generatie (van afstamming)
tégâ -ongevoelig, onverschillig voor (‘t lot, gevaar, in zaken
van ‘n ander), de verantwoordelijkheid aandurven
ora tégâ -gevaar voor de ander,
de verantwoordelijkheid niet aandurven
ditégakaké -men blijft/is ongevoelig voor (verhard tegen),
men durft ‘t aan met
kamitégan -onverschillig (voor ‘t lot, gevaar van anderen)
têgês -betekenis
tegesé -wat iemand/iets bedoelt of wilt zeggen
(met zijn doen, uiterlijk etc), betekenis v/e woord
tekâ(n), dhateng(k), rawuh(ki) -komen
tekan(n), dumugi(k) -aangekomen, tot
teken -wandelstok
telâgâ -meer, vijver (meer)
telané kuwadonan(n), telané pawèstrèn(k) -schaamspleet
telané pawèstrèn(k), telané kuwadonan(n) -schaamspleet
telaning kuwadonan(n), -pawèstrèn(k), turuk(s) -vagina, vrouwelijk geslachtsorgaan
turuk(s) -vagina, vrouwelijk geslachtsorgaan
telas(k), entèk(n) -op, niet meer voorradig
teles -vochtig, nat
telu(n), tigâ(k) -drie (3)
telulas(n), tigâwelas(k) -dertien (13)
telung atus(n), tigang atus(k) -driehonderd (300)
telung èwu(n), tigang èwu(k) -drieduizend (3000)
telung puluh(n), tigang dâsâ(k) -dertig (30)
tèmbok -muur (steen)
tembung -iemand’s uitdrukkingswijze, woord
tembung(-tembung) -woord(en)
tembung aran -zelfstandig naamwoord
tembung kahanan -bijvoeglijk naamwoord
tembung kembaran -woordparen
tembung kriyâ -werkwoord
tembung sélak -ontkenning
temenan(n), saèstu, yektosan(k) -werkelijk waar, inderdaad
temtu, mesthi -vast, stellig
temu(n), panggih(k) -ontmoeting
temu pangantèn(n), panggih pangantèn(k) -adatbruiloft
tengah -midden
tenger, tengeran, tetengeran -merkteken
tengeri, ditengeri -van een merk/teken voorzien, gemerkt
tentrem -rustig (vreedzaam)
tepung -meel
terkadhang -soms
tetabuhan musikan -muziekinstrument
tetedhan(k), tedhâ(k), panganan(n) -voedsel
tetemu(n), pepanggih(k) -’n ontmoeting hebben met
tetepangan(k), tetepungan(n), kenal(s) -kennismaken, zich voorstellen
tetepungan(n), kenal(s), tetepangan(k) -kennismaken, zich voorstellen
tethukulan, tetuwuhan -gewas
tetulung -te hulp komen
tetunggalan(n), tetunggilan(k) -zich aansluiten, voegen bij, gemeenschap van
tetunggilan(k), tetunggalan(n) -zich aansluiten, voegen bij, gemeenschap van
tetuwuhan, tethukulan -gewas
thengiling driji -knokkel
thukul -ontkiemen, verschijnen, ontspringen, opkomen
tibâ(n), dhawah(k) -vallen
tigâ(k), telu(n) -drie (3)
tigâwelas(k), telulas -dertien (13)
tigan(k), endhok, endhog(n) -ei
tigang atus(k), telung atus(n) -driehonderd (300)
tigang dâsâ(k), telung puluh(n) -dertig (30)
tigang èwu(k), telung èwu(n) -drieduizend (3000)
tikus -rat, muis
tilem(k), turu(n), saré(ki) -slapen
tilpun -telefoon, telefoneren
timun -komkommer
timur(ki), nom(n), nèm(k) -jong
tindak(ki),késah(k),lungâ(n) -vertrekken, weggaan
tingal,paningal(ki),mâtâ(n),mripat(k) -oog, ogen
tinimbang -vergeleken bij
tipas -waaier
tipis -dun
tirahan(k), turahan(n), sésâ(n+k) -overschot
titi, genah -nauwgezet
titihan(ki),jaran(n),kapal(k) -paard
titihan(ki), tumpakan(k), tunggangan(n) -voertuig
titir -alarmsignaal, alarmsein
tiyang(k), wong(n) -mens, iemand, volk, persoon,
tiyang alit(k), wong cilik(n) -'t volk (niet van adel of stand)
tiyang ageng(k), wong gedhé(n) -aanzienlijke
tiyang asing(k), wong asing(n) -vreemdeling
tiyang dhusun(k), wong désa(n) -dorpeling, plattelander
tiyang èstri(k),wong wadon,wong wédok(n) -vrouw
tiyang gesang(k), wong urip(n) -de mens, (in) ‘t leven
tiyang jaler(k), wong lanang(n) -man
tiyang Jawi(k), wong Jâwâ(n) -Javaan
tiyang jejodhoan(k), wong jejodhoan(n) -huwelijk (‘t getrouwd leven)
tiyang kathah(k), wong akèh(n) -de mensen, men, 't publiek
tiyang pakampungan(k), wong pakampungan(n) -iemand uit de kampung
tiyang pangalasan(k), wong pangalasan(n) -bosbewoner, bosmens, woudbewoner
tiyang paredèn, tiyang redi(k), wong gunung(n) -iemand/volk uit de bergen
tiyang pijer grejegan, tiyang tukaran(k), -ruziezoeker, ruziemaker
wong pijer grejegan, wong tukaran(n)
tiyang prajâ(k), wong prajâ(n) -stedeling, hoofdstedeling
tiyang redi, tiyang paredèn(k), wong gunung(n) -iemand/volk uit de bergen
tiyang sanès(k), wong liyâ(n) -iemand anders, ander, anderen
tiyang sepuh(k), wong tuwa(n) -ouders, ouder(vader of moeder, dukun)
tiyang tanem, tiyang tani(k), wong tandur,wong tani(n) -landbouwer
tiyang tani, tiyang tanem(k), wong tandur,wong tani(n) -landbouwer
tiyang tukaran, tiyang pijer grejegan(k), -ruziezoeker, ruziemaker
wong pijer grejegan, wong tukaran(n)
tiyang wicaksânâ(k), wong wicaksânâ(n) -wijze (wijs man)
tlapakan, dlamakan -voetzool
tobo(s) -bekken, tobbe, wasteil
toh, andheng-andheng -zwart puistje, moedervlek
toko, setur(s) -winkel
topi -hoed, pet
tosan(k), balung(n) -been
toyâ(k), banyu(n) -water, vocnt, vloeistof
toyâ asin(k), banyu asin(n) -zoutwater
banyu bening -wijsgerige onderwijzing
toyâ jawah(k), banyu udan(n) -regenwater
toyâ keras(k), banyu keras(n) -sterkwater
toyâ landi(k), banyu lândâ(n) -spuitwater, mineraalwater
toyâ leri(k), banyu leri(n) -rijstwater (waarin gepelde rijst gewassen is)
toyâ mawar(k), banyu mawar(n) -rozenwater
toyâ ngombé(k), banyu ngombé(n) -drinkwater
toyâ râsâ(k), banyu râsâ(n) -kwikzilver
toyâ susu(k), banyu susu(n) -moedermelk
toyâ tâwâ(k), banyu tâwâ(n) -zoetwater
toyâ tebu(k), banyu tebu(n) -suikerrietsap
toyâ wulu(k), banyu wulu(n) -water voor de rituele reiniging
trampil -gewend raken
trapsilâ -beschaafd, welgemanierd
trenyu atiné, trenyuh atiné -geroerd, getroffen door smart, medelijden
tresnâ -liefde, genegenheid (zonder hartstocht)
tresnâ dhateng(k), tresnâ marang(n) -liefhebben, beminnen, houden van
tresnâ marang(n), tesnâ dhateng(k) -liefhebben, beminnen, houden van
tresnaning tiyang jejodhoan(k), tresnaning wong jejodhoan(n) -huwelijksliefde
tresnaning wong jejodhoan(n), tresnaning tiyang jejodhoan(k) -huwelijksliefde
trimâ -tevreden, is tevreden met, men berust in
trimâ kasih(n+k), nuwun trimâ kasih(ki) -dank u wel, dank je wel
tudhung -Javaanse gevlochten hoed met brede rand
tujuhan, ancas -uiteindelijke doel, doeleind
tujuning agesang(k), tujuning urip(n) -levensdoel, ‘t doel des levens
tujuning urip(n), tujuning agesang(k) -levensdoel, ‘t doel des levens
tukar, ijol, ngijoli(s) -wisselen
tukar, padu, tukar padu, tukaran, grejegan -ruzie (hebben,maken,krijgen), twist, gekibbel
tukar padu, tukar, padu, tukaran, grejegan -ruzie (hebben,maken,krijgen), twist, gekibbel
tukaraké, ditukaraké -gewisseld
tukaran, tukar, padu, tukar padu, grejegan -ruzie (hebben,maken,krijgen), twist, gekibbel
tukari, ditukari -inwisselen (van geld)
tuku(n), tumbas(k) -kopen
tulâdhâ, conto -voorbeeld
tulakan -aanvoergoot
tulung -hulp, helpen in nood/gevaar
tumâ(n+k), itik(ki) -vlo, luis
tumbas(k), tuku(n) -kopen
tumedhak(ki), mandhap(k), medhun(n) -afdalen, afstappen, uitstappen, dalen
tumekâ mbésuk pethuk manèh[s](n), -tot ziens
demugi mbénjing kepanggih malih[s](k),
mbésuk mugâ bisâhâ temonan menèh(n),
mbénjing mugi sagedâ pepanggihan malih(k)
tumoh -haarluis
tumpuk -opstapelen
tumpakan(k), tunggangan(n), titihan(ki) -voertuig
tumpukan, stapelan -stapel
tumuli(n), tumunten(k) -direct
tumut(k), mèlu, ngancani(n), ndhèrèk(ki) -meegaan met, meedoen met, vergezellen
tunggal(n), tunggil(k) -(samen) van (in, met...) hetzelfde/dezelfde..(zijn/hebben)
tunngal banyu -bij dezelfde leraar in de leer zijn geweest
tunggal turu(n), tunggil tilem(k) -geslachtsgemeenschap hebben
sedulur tunggal wadhah -kinderen van dezelfde moeder
sedulur tunggal kringkel, sedulur tunggal welad -eigen broeder of zuster
tunggalé(n), tanggilipun(k) -van dezelfde soort, van dezelfde groep
ditunggalaké(n), dipuntunggilaken(k) -bijéén gevoegd (tot 1 groep)
tetunggalan(n), tetunggilan(k) -zich aansluiten, voegen bij, gemeenschap van
tunggangan(n), tumpakan(k), titihan(ki) -voertuig
tunggak -boomstronk
tunggil(k), tunggal(n) -(samen) van (in, met...) hetzelfde/dezelfde..(zijn/hebben)
tunggil tilem(k), tunggal turu(n) -geslachtsgemeenschap hebben
tanggilipun(k), tunggalé(n) -van dezelfde soort, van dezelfde groep
tungkak -hiel
tur -bovendien, en
turahan(n), tirahan(k), sésâ(n+k) -overschot
turné, kliling -tournee, rondgaan
turu(n), tilem(k), saré(ki) -slapen
turunan(n), tedhakan(k) -generatie (van afstamming)
turuk(s), telaning kuwadonan(n), -pawèstrèn(k) -vagina, vrouwelijk geslachtsorgaan
tutuk(ki), cangkem(n+k) -mond
tuwâ(n), sepuh(k) -oud (leeftijd), rijp
tuwin(k), kaliyan(k), lan(n) -en
tuwuk(k), wareg(n) -verzadigd, bekomst hebben, genoeg hebben
U
(k)ubeng -omtrek
udan(n), jawah(k) -regen
udan deres(n), jawah deres(k) -stortregen, slagregen, hevige regenbui
udel(s), wudel -navel
ugâ -ook
ugel-ugel -pols(gewricht)
ukuran panas -thermometer
ulâ(n), sawer(k) -slang
ulâ-ulâ -ruggegraat
ulam(k), iwak(n) -vis
ulem, ulum -uitnodiging
ulum, ulem -uitnodiging
umbel(n+k), gadhing(ki) -snot
umur(n+k), yuswâ(ki) -leeftijd
undang -uitgenodigd tot het bijwonen van een feest
uningâ(ki),weruh(n),sumerep(k) -zien
unjuké -hun woorden
unsur -element (scheikundig)
untu(n), waos(k), wâjâ(ki) -tand
upâ -rijstkorrel (gekookt)
upâmâ(n), upami(k) -bijvoorbeeld
upami(k), upâmâ(n) -bijvoorbeeld
upil -opgedroogd snot
urâ-urâ -zingen (Javaanse liedjes)
urat, sarap -zenuw
urat getih(n), urat râh(k) -ader
urat râh(k), urat getih(n) -ader
urub -vlam
urip(n), gesang(k), sugeng(ki) -'t leven, leven, levend
urip bagyâ -voorspoedig leven, gelukkig leven
urip mulyâ(n), gesang mulyâ(k) -heerlijk leven, gelukkig leven
urun -bijdragen (tot de kosten van feest,bouwwerk etc. )
urung-urung pacerèn, urung2 pecerèn -riool, riolering, rioolbuis
urunan, sokongan (s) -contributie, kontributie ( v/e vereniging), bijdrage
usah -gedaan te worden
ora usah -’t hoeft niet, ‘t hoeft niet gedaan te worden
usus -darm
usus buntu -appendix
utâwâ(n), utawi(k) -of
utawi(k), utâwâ(n) -of
uyuh(n), toyâ(k), turas(ki) -urine
uwan -grijs haar
uwang -geld
uwang, wang -kaak
uyeng-uyeng, unyeng-unyeng -kruin
W
wadhah -vat, bewaarplaats, berging
wadhuk -maag
wadon, wédok(n), èstri(k) -vrouwelijk
waé, baé(n), kémawon(k) -maar, slechts
wagu (Ij) -niet passend
wâjâ(ki), waos(k), untu(n) -tand
wakil -plaatsvervanger
wakil pangarsâ, mudhâ pangarsâ -ondervoorzitter
walikat, wlikat, énthong-énthong -schouderblad
wânâ(k), alas(n) -bos, woud
wanci dalu(k), wayah bengi(n) -’s nachts
wanci ngaso, wanci prèhi(k), wayah ngaso, wayah prèhi(n) -pauze, rusttijd
wanci prèhi, wanci ngaso(k), wayah ngaso, wayah prèhi(n) -pauze, rusttijd
wanci mekaten(k), wayah méné -zulk 'n tijd
wandé,mboten sios(k),ora sidâ,wurung -'t gaat niet door
wandhé(k), warung(n) -restaurant, eettent
wang, uwang -kaak
wangi -lekker (geur), lekker ruiken
wangkal -hardleers, ongehoorzaam, stijfhoofdig
wangkil, solèd -bamboespaan
wangsul(k),bali(n),kondur(ki) -terugkeren, terugkomen
wangsulan, balesan -antwoord, beantwoording
wani(n), purun(k) -durven
wani dhateng(k), wani marang(n) -opstandig, brutaal tegen
wani marang(n), wani dhateng(k) -opstandig, brutaal tegen
waos(k), wâjâ(ki), untu(n) -tand
waras(n), saras(k) -gezond, beter, over
wareg(n), tuwuk(k) -verzadigd, bekomst hebben, genoeg hebben
wargâ, wargi, anggotâ (m) -lidmaatschap, lid (v/e vereniging/partij), verwant
wargâ dermâ, (ing)kang urun dânâ -donateur, donatrice
warnâ, wernâ(n), warni, werni(k) -kleur
warni, werni(k), warnâ, wernâ(n) -kleur
warsâ(k), taun(n) -jaar
wartâ(n), kabar(n+k), wartos(k) -bericht
wartos(k), wartâ(n), kabar(n+k) -bericht
warung(n), wandhé(k) -restaurant, eettent
wasis -beheersen, bedreven (in iets)
wasisan -geheel en al, ineens, meteen
wastâ, nama(k), jeneng(n) -naam
wates -grens, tot aan, limiet, limit
watesan -grensteken, grenspaal, afscheidingsteken
watu(n), sélâ(k) -steen
watuk(n+k), cekoh(ki) -hoest, hoesten
wawrat(k), meteng(n), mbobot(ki) -zwanger
wayah(ki), putu(n+k) -kleinkind
wayah bengi(n), wanci dalu(k) -’s nachts
wayah ésuk(n), wanci énjing(k) -’s morgens
wayah laut(n), wanci laut(k), ngaso -schafttijd
wayah méné(n), wanci mekaten(k) -zulk 'n tijd
wayah ngaso, wayah prèhi(n), wanci ngaso, wanci prèhi(k) -pauze, rusttijd
wayah prèhi, wayah ngaso(n), wanci ngaso, wanci prèhi(k) -pauze, rusttijd
wayah surup(n), wanci serap(k) -bij ‘t vallen van de avond
wédang, wèdang -warme drank
wédang kopi, wèdang kopi -koffie
wédang tèh, wèdang tèh -thee
wedhus(n), mèndâ(k) -geit
wedi(n),ajrih(k) -bang, vrees, ontzag hebben voor
wédok -vrouwelijk
wekasan, pungkasan -einde, slot, tenslotte
welândâ -nederlands
welingan -bestelling
welirang, lirang -zwavel
wengi,bengi(n), dalu(k) -nacht
wentis(ki), pupu(n+k) -dij
wernâ-wernâ -verschillende
wernâ, warnâ(n), werni, warni(k), klér(s) -kleur
werni, warni(k), wernâ, warnâ(n), klér(s) -kleur
weruh(n), sumerep(k), priksâ(ki) -weten (hoe iets is, kennen door ervaring)
weruh(n), sumerep(k), uningâ(ki) -zien
wesisan -ineens, meteen, allemaal, alles
diwewisani -ineens afgedaan, gemaakt
wétan (zie ook étan, ngétan) -oost(elijk), 't oosten
weteng(n+k), padharan(ki) -buik, maag
wewaleran (Ij) -regels
wewanuhan, ngenalké(s) -kennismaking
wewaton -norm
wicaksânâ -wijs (inzicht), volleerd
wicanten(k), celathu(n), ngendikâ, pangandikâ(ki) -iets of een paar woorden zeggen, uiten
woorden (die men uitspreekt)
wigah-wigih -schromen
wigati(n), wigatos(k) -betekenis/belang v/e zaak, van betekenis
wigati tumrap ing pârâ sarjânâ(n),
wigatos tumrap ing pârâ sarjânâ(k) -van wetenschappelijk belang/betekenis
wigatos(k), wigati(n) -betekenis/belang v/e zaak, van betekenis
wigatos tumrap ing pârâ sarjânâ(k),
wigati tumrap ing pârâ sarjânâ(n) -van wetenschappelijk belang/betekenis
wiji -zaad, geslacht, nakomelingschap
wiji kembang(n), wiji sekar(k) -bloemzaad
wilujeng(k), slamet(n), sugeng(ki) -welzijn, gezond, ‘t goed maken
wilujengan(k), slametan(n) -gemeenschappelijk religieuze maaltijd (met bede
voor zegen welzijn etc.)
wilujeng ambal warso -hartelijk gefeliciteerd met jouw verjaardag
winasis -geleerden, bedreven in
wingènané(n), wingènanipun(k) -eergisteren
wingènanipun(k), wingènané(n) -eergisteren
wingi sonten(k), wingi soré(n) -gistermiddag
wingi soré(n), wingi sonten(k) -gistermiddag
winih, bibit -zaaigoed
wirayating jaman kinâ(k), wirayating jaman kunâ(n), adat-waton -traditie
wirayating jaman kunâ(n), wirayating jaman kinâ(k), adat-waton -traditie
wis(n), sampun(k) -al, reeds, af, afgelopen, afgedaan, gereed
wis jenat -dood
wis tau(n), sampun naté(k) -wel eens
wis temtu(n), sampun temtu(k) -ongetwijfeld
wis tutug kang kasedyâ, wis bablas(n),
sampun dumugi ingkang kasedyâ, sampun bablas(k) -‘t doel bereiken, treffen
wisâ(natuurlijk), racun(chemisch toebereid) -vergif
wisâtâ -toerisme, uitgaan, uittrekken (reis, tocht)
wit, uwit -boom, plant, struik
wit kembang -boom met bloemen
witwitan -geboomte
wiwit -begin,beginnen,te beginnen met, sedert
wiyar(k), âmbâ(n) -breed
wiyosan(ki), lairan(n+k) -geboorte, geboortedatum
wlakang, lakang -lies
wlikat, walikat, énthong-énthong -schouderblad
wluku, brujul -ploeg
woh -vrucht
wolu -acht (8)
wolulas -achttien (18)
wolung dâsâ(k), wolung puluh(n) -tachtig (80)
wolung puluh(n), wolung dâsâ(k) -tachtig (80)
wong(n), tiyang(k) -mens, iemand, volk, persoon,
wong agung -edele
wong akèh(n), tiyang kathah(k) -de mensen, men, 't publiek
wong asing(n), tiyang asing(k) -vreemdeling
wong ayu -schone (vrouw)
wong bagus -knappe (jonge) man
wong cilik(n), tiyang alit(k) -'t volk (niet van adel of stand)
wong désa(n), tiyang dhusun(k) -dorpeling, plattelander
wong gedhé(n), tiyang ageng(k) -aanzienlijke
wong gunung(n), tiyang redi, tiyang paredèn(k) -iemand/volk uit de bergen
wong Jâwâ(n), tiyang Jawi(k) -Javaan
wong jejodhoan(n), tiyang jejodhoan(k) -huwelijk (‘t getrouwd leven)
wong lanang(n),tiyang jaler(k) -man
wong liyâ(n), tiyang sanès(k) -iemand anders, ander, anderen
wong pakampungan(n), tiyang pakampungan(k) -iemand uit de kampung
wong pangalasan(n), tiyang pangalasan(k) -bosbewoner, bosmens, woudbewoner
wong prajâ(n), tiyang prajâ(k) -stedeling, hoofdstedeling
wong pijer grejegan, wong tukaran(n),
tiyang pijer grejegan, tiyang tukaran(k) -ruziezoeker, ruziemaker
wong tandur,wong tani(n), tiyang tanem, tiyang tani(k) -landbouwer
wong tani,wong tandur(n), tiyang tanem, tiyang tani(k) -landbouwer
wong tukaran, wong pijer grejegan(n),
tiyang pijer grejegan, tiyang tukaran(k) -ruziezoeker, ruziemaker
wong tuwa(n), tiyang sepuh(k) -ouders, ouder(vader of moeder, dukun)
wong urip(n), tiyang gesang(k) -de mens, (in) ‘t leven
wong wadon,wong wédok(n),tiyang èstri(k) -vrouw
wong wédok,wong wadon(n),tiyang éstri(k) -vrouw
wong wicaksânâ(n), tiyang wicaksânâ(k) -wijze (wijs man)
wongsal-wangsulan(k), ajaran balèn-balènan -herhaling, herhalingsoefening
wongsal wangsul(k), bola bali(n) -heen en weer
wonten, ènten(k), ânâ, ènèk, ènèng(n) -er is, er zijn
wonten ing griyâ(k), ânâ dalem(ki), ânâ ngomah(n) -thuis
wos(k), beras(n) -rijst (gestampt)
wos -hoofdzaak,inhoud,kern van de zaak,
de zaak waar ‘t om gaat
wosé kang disedyâ(n), wosé ingkang kasedyâ(k) -hoofddoel
wosé ingkang kasedyâ(k), wosé kang disedyâ(n) -hoofddoel
wudel, udel(s) -navel
wulan(k), sasi(n) -maand
wulan ngajeng punikâ(k), sasi ngarep iki(n) -de volgende maand
wulu -lichaamshaar
wulu cumbu, wulu puhun -haren op de grote teen
wulu kalong, wulu langseb -fijne lichaamshaartjes
wulu puhun, wulu cumbu -haren op de grote teen
wulu sétan -alleenstaand haar op het lichaam
wulung -blauwzwart (indigo)
wungu(ki), tangi(n+k) -opstaan
wungu -paars
wungu nèm(k), wungu nom(n) -lila
wungu nom(n), wungu nèm(k) -lila
wurung,ora sidâ(n), mboten sios, wandé(k) -'t gaat niet door
wusanané -tenslotte, tot besluit
wuwungan -nok (van de dak)
Y
yâ, iyâ(n), nggih,inggih,njih(k) -ja, ook
yâ mengkono(n), nggih makaten(k) -inderdaad
yasan -eigendomsgrond
yâtrâ, artâ(k), dhuwit(n) -geld
yayasan -stichting
yektosan(k), saèstu(k), temenan(n) -werkelijk waar
yèn, nèk(n), menawi(k) -als, indien
yèn kâyâ mengkono(n), yèn kados makaten(k) -dus, dan
yèn ora...(n), menawi boten...(k) -anders ...
mundhak(n), mindhak(k) -anders ...
yèn orahâ, yèn âjâhâ -wanneer niet, ware het niet
yu(s), mbakyu -zuster
yuswâ(ki), umur(n+k) -leeftijd
'
Volgende > Uitspraak video's
Maak jouw eigen website met JouwWeb