'

Woordenlijst Javaans - Nederlands

 

OPGELET!!!

De woordenlijst bevat zowel woorden in het Ngoko, Krâmâ als Krâmâ-inggil.

De woorden zijn te herkennen door de aanduidingen tussen de haakjes (..) achter de javaanse woorden.

Woorden met (n) zijn Ngoko-woorden, met (k) Krâmâ-woorden en (ki) Krâmâ-inggil-woorden.

Javaans Nederlands

 

A

abang(n), abrit(k) -rood

semu abang(n), semu abrit(k) -lichtbruin

abang-abang lambé -slechts fraaie woorden, onoprecht, lippendienst

abang branang(n), abrit branang(k) -vuurrood

abang kapurântâ(n), abrit kapurântâ(k) -oranje-achtig rood

abang mateng -donkerrood

abang mentah(s)(n), abrit mentah(s)(k) -lichtrood

abang nom(n), abrit nèm(k) -roze

abang tuwâ(n), abrit sepuh(k) -bruin

abdi -bediende, dienaar

abot(n), awrat(k) -zwaar, bezwaarlijk, belangrijk

abrit(k), abang(n) -rood

semu abrit(k), semu abang(n) -lichtbruin

abrit branang(k), abang branang(n) -vuurrood

abrit kapurântâ(k), abang kapurântâ(n) -oranje-achtig rood

abrit mentah(s)(k), abang mentah(s)(n) -lichtrood

abrit nèm(k), abang nom(n) -roze

abrit sepuh(k), abang tuwâ(n) -bruin

acar -tafelzuur

adat-waton, wirayating jaman kunâ(n), ....kinâ(k) -traditie

adaté(n), adatipun(k) -gewoonlijk (zie ook: lumrahé)

adatipun(k), adaté(n) -gewoonlijk (zie ook: lumrahé)

adegan -staande

adem(n), asrep(k) -koud, koel

adhi, adhik(s) -zusje (jongere zus)

adhik(s), kakang adhi -broertje (jongere broer)

adhik(s), adhi -zusje (jongere zus)

adil -rechtvaardig

adoh(n), tebih(k) -ver

adoh kono(n), tebih ngikâ(k) -verte, in de verte (daar)

adoh sâkâ(n), tebih saking(k) -ver van

adohé(s)(n), dohé(n), tebihipun(k) -de afstand

adol(n), sadé(k) -verkopen

adus(n+k), siram(ki) -baden

ageng(k), gedhé(n) -groot

Agustus -Augustus

ahli ngèlmu kabatinan(n), ahli ngèlmu kabatosan(k) -filosoof

ahli ngèlmu kabatosan(k), ahli ngèlmu kabatinan(n) -filosoof

âjâ(n), ampun, sampun(k) -niet (verbod)

âjâ ânâ kang(n), sampun wonten ingkang(k) -laat niemand (verbod)

âjâ dhisik(n), sampun rumiyin(k) -wacht even

âjâ dumèh(n), sampun dumèh(k) -meen niet omdat (je...bent), dat (je...mag doen)

âjâ lali!(n), ampun supé!, sampun supé!(k) -niet vergeten!

âjâ manèh(n), sampun malih(k) -laat staan, afgezien daarvan dat, niet alleen

âjâ nganti(n), sampun ngantos(k) -laat ‘t niet (gebeuren,zover komen) dat, opdat niet

âjâ pisan(n), sampun pisan(k) -volstrekt niet (verbod)

âjâ sok(n), sampun sok(k) -nooit (verbod)

ajaran balèn-balènan(n), ajaran wongsal-wangsulan -herhaling, herhalingsoefening

ajeg -regelmatig terugkerend (handeling)

ajeng(k), arep(n), karsâ(ki) -zullen, om te

aji(n), aos(k) -waarde (innerlijk, cultuur, zedelijk)

akal -verstand,list,idee, hulpmiddel (om iets te bereiken

akèh, okèh(n), kathah(k) -veel

akèhé, okèhé(s), kèhé(n), kathahipun(k) -aantal, het aantal, hoeveelheid

akembang(n), asekar(k) -bloeien

aku(n), kulâ(k), dalem(ki) -ik

aku kabèh(n), kulâ sedâyâ(k), kitâ(k), aku pâdhâ(n), kulâ sami(k) -wij

aku pâdhâ(n), kulâ sami(k), kitâ(k), aku kabèh(n), kulâ sedâyâ(k) -wij

âlâ(n), awon(k) -slecht, lelijk

âlâ-becik(n), awon-saé(k) -goed en kwaad, hoedanigheid, kwaliteit

âlâ nganggur, pangangguran -tijdverdrijf

alah nganggur -als tijdverdrijf

alam -wereld, tijdperk, tijd van, gebruikelijk

alam-alaman -bij tijden, tijdperken

ora alam -niet gebruikelijk

alam donyâ -wereld, aarde

di-alami -meegemaakt

alangan, alang-alangan(n), pambengan(k) -belemmering, verhindering

alas(n), wânâ(k) -bos, woud

ali-ali tandhaning setyané wong jejodhoan(n),

sesupé tandhaning setyané tiyang jejodhoan(k) -trouwring

alis(n+k), imbâ(ki) -wenkbrauw

alit(k), cilik(n) -klein

alod, alot -taai

alon -rustig (stem, toon),

zachtjes (niet snel, lopen, spreken, bedaard

alon -langzaam, niet te snel, zonder haast

alon-alon -kalmaan (iets doen), zonder haast

alot, alod -taai

alus -fijn, beleefd, formeel, glad (oppervlak),

zacht (aanvoelend)

aluwung -liefst (bij voorkeur)

amargi(k), awit(n) -omdat, want

âmbâ(n), wiyar(k) -breed

ambekan -adem, ademen, ademhaling

ambek wekas -laatste adem

ambèn, bedhi(s) -bed, slaapbank

ambènan -rek

ambengan, ambeng -schotel rijst met toespijzen voor verscheidene per-

sonen (bij gezamenlijke feestmaaltijd [slametan])

ambèr -overlopen

ambrol -doorbraak, doorbreken, doorgebroken

ambruk -omgevallen (tegen de grond liggen)

amit(n), kulâ nuwun(ki) -neemt u me niet kwalijk, pardon (gezegd wanneer

men iemand lastig moet vallen, langs iemand

heen moet

ampun(k), âjâ(n) -niet (verbod)

ampun supé!(k), âjâ lali!(n) -niet vergeten!

ânâ(n), ènèng(s)(n), wonten(k), ènten(k)(s) -er is, er zijn, er bestaan, bestaan

ânâ dalem(ki), ânâ ngomah(n), wonten ing griyâ(k) -thuis

ânâ ngomah(n), ânâ dalem(ki), wonten ing griyâ(k) -thuis

anak(n+k), putri(ki) -kind

anak èstri(k), anak wadon(n), putrâ putri(ki) -dochter

anak jaler(k), anak lanang(n), putrâ kakung(ki) -zoon

anak lanang(n), anak jaler(k), putrâ kakung(ki) -zoon

anak kwalon, anak kuwalon -stiefkind

anak mbajeng(k), anak mbarep(n) -oudste kind, eerstgeborene

anak mbarep(n), anak mbajeng(k) -oudste kind, eerstgeborene

anak pupon -pleegkind

anak putu -afstammelingen

anak wadon(n), anak èstri(k), putrâ putri(ki) -dochter

ancas, tujuhan -uiteindelijke doel, doeleind

ancas -doelwit; doel, dat men zich gesteld heeft

andangu -vragen

andap asor -beleefdheid, nederig en beleefd

andhap(k), cendhèk(n) -kort (klein van stuk)

andhapan(k), cèlèng(n) -wild zwijn

andheng-andheng, toh -zwart puistje, moedervlek

andhuk -baddoek, handdoek

angèl -lastig, moeilijk, last veroorzakend, niet makkelijk,

moeilijk te behandelen

di-angèli, di-angèlaké -men legt moeilijkheden in de weg voor

kangèlan -moeite, inspanning, last die men ondervindt,

veel bezwaren ondervinden, zich zeer moeten inspannen voor

kangèlan uripé -slecht, met moeite kunnen bestaan

anget -(aangenaam) warm

anggènipun dados pangantèn(k), olèhé dadi pangantèn(n) -huwelijksdag, bruilofsdag

anggènipun salaki-rabi(k), olèhé salaki-rabi(n) -huwelijksleven

anggotâ(m), wargâ, wargi -lidmaatschap, lid (v/e vereniging/partij)

anggotâ -lichaamsdeel, lid (van ‘n lichaam)

angin -wind

ângkâ -cijfer

anglo, angklo -vuurpot

angsal(k), éntuk, olèh(n) -krijgen, mogen, verkrijgen, vinden (krijgen)

angsal manahipun(k),angsal pangalihé(ki), olèh atiné(n),dikasihi -in de gunst staan/komen bij

angsal pangalihé(ki), olèh atiné(n),angsal manahipun(k),dikasihi -in de gunst staan/komen bij

ani-ani -rijstmesje

anteng -rustig (bedaard, zonder veel te bewegen)

anu -je weet wel! (stopwoord bij een gesprek)

anyar(n), énggal, ènggal(k) -nieuw, jong (groente)

anyes -koud (koel)

aos(k), aji(n) -waarde (innerlijk, cultuur, zedelijk)

âpâ?(n), punâpâ?(k) -wat?

âpâ(n), punâpâ(k) -of

âpâ manèh(n), punâpâ malih(k) -vooral

apdéling, bagéan -afdeling

apes -zwak (van nature zonder veel weerstandsvermogen)

apes-apesé(n), apes-apesipun(k) -op z'n minst

apes-apesipun(k), apes-apesé(n) -op z'n minst

apik(s), becik(n), saé(k) -goed, in goede staat, braaf, degelijk

apik -mooi, fijn

April -April

apus-apusan -te kwader trouw

arak-arakan pangantèn -bruidstoet

arang(n), awis(k) -zelden

arang-arang(n), awis-awis(k) -sporadisch, zeldzaam

areng -houtskool

arep(n), ajeng(k), karsâ(ki) -zullen, om te

arep(n), badhé(k) -willen (zullen gaan doen)

arit -grasmes, sikkel

artâ, yâtrâ(k), dhuwit(n) -geld

artâ alit(s)(k), dhuwit cilik(s)(n) -kleingeld

artâ kertas(k), dhuwit kertas(n) -bankbiljet, papiergeld

artâ pecah(k), dhuwit pecah(n) -kleingeld

artâ pethak(slâkâ)(k),dhuwit putih(slâkâ)(n) -munt

artâkâ, hartâkâ -penningmeester ( v/e vereniging etc. )

asal -afkomst(ig)

asalé(n), asalipun(k) -afkomstig van, komen van

asalipun(k), asalé(n) -afkomstig van, komen van

asat -droog, verdroogd

asekar(k), akembang(n) -bloeien

asli -oorspronkelijk, afkomst

asrep(k), adem(n) -koud, koel

asring(k), sok(n) -wel eens, wel nogal eens, bij gelegenheid

astâ(ki), tangan(n+k) -hand

asu(n), segawon(k) -hond

ati(s), jantung -hart (lichaamsdeel)

ati -lever

ati(n), manah(k), galih, panggalih(kI) -hart (figuurlijk), gemoed, humeur, stemming

gawé trenyu ing ati(n), damel trenyu ing manah(k) -ontroeren

ati panas -nijdig

rumangsaning ati(n), rumaosing ati(k) -geweten

rumaosing ati(k), rumangsaning ati(n) -geweten

atur -wat beleefd medegedeeld wordt

atur slamet(n), atur wilujeng(k), caos wilujeng, caos sugeng(ki) -felicitatie

atur wilujeng(k), atur slamet(n), caos wilujeng, caos sugeng(ki) -felicitatie

atur uningâ -kennisgave, kennis geven

aturan -(beleefde) mededeling (op schrift),verordening,

regeling

awak(n), badan(k), slirâ(ki) -lichaam

awaké -hij, hem

awaké dhéwé(n), piyambakipun piyambak(k) -zelf, zich zelf, hij, hem, wij(s)

awakku -ik, mij

awakku dhéwé(n), badan kulâ piyambak(k) -ik, mijzelf

awakmu -jij, jou

awakmu dhéwé(n), badan sampéyan piyambak(k),

badan panjenengan piyambak(k), slirâ dalem piyambak(ki) -jij, je, u zelf

awan(n), siyang(k) -overdag, ’s voormiddag

awèh weruh(n),nyukani sumerep(k),matur uningâ(ki) -kennis geven

awis(k), arang(n) -zelden

awis(k), larang(n) -duur

awis-awis(k). arang-arang(n) -sporadisch, zeldzaam

awit(n), amargi(k) -omdat, want, immers, aangezien

awoh -vruchten dragen

awon(k), âlâ(n) -slecht, lelijk

awon-saé(k), âlâ-becik(n) -goed en kwaad, hoedanigheid, kwaliteit

awrat(k), abot(n) -zwaar, bezwaarlijk, belangrijk

awratan(k), bobotan(n) -gewicht, zwaarte

awu -as

ayam(k), pitik(n) -kip

ayu -mooi (vrouw)

ayuh, ayuk(n), mânggâ, sumânggâ(k) -kom! (aansporing, uitnodiging om mee te gaan of iets te doen)

ayuk, ayuh(n), mânggâ, sumânggâ(k) -kom! (aansporing, uitnodiging om mee te gaan of iets te doen)

 

B

bab sepèlan, éjakan -de spelling

babad -wieden

babagan ngèlmu kabatinan(n), babagan ngèlmu kabatosan(k) -filosofisch, philosofisch

babagan ngèlmu kabatosan(k), babagan ngèlmu kabatinan(n) -filosofisch, philosofisch

bapak, pak, râmâ(ki) -vader

babar pisan tanpâ -geheel zonder

babat -dikke darm

babi -varken

bacuté -vervolg

badan(k), awak(n), slirâ(ki) -lichaam

badan kulâ piyambak(k), awakku dhéwé(n) -ik, mijzelf

badan sampéyan piyambak(k), badan panjenengan piyambak(k),

awakmu dhéwé(n), slirâ dalem piyambak(ki) -jij, je, u zelf

badhé(k), bakal(n) -zullen

badhé(k), arep(n) -willen (zullen gaan doen)

badhong(ki),kuwadonan(n),pawèstrèn(k) -vrouwelijk geslachtsorgaan

baé, waé(n), kémawon(k) -maar, slechts

bâgâ purâsâ -geslachtsorgaan

bagéan, apdéling -deel, taak, afdeling

bagus -mooi (man)

bagyâ -voorspoedig, geluk

urip bagyâ -voorspoedig leven, gelukkig leven

baitâ(k), prau(n) -korjaal, boot

bakal -lapje, grondstof/stof voor kleren

bakal(n), badhé(k) -zullen

bakul -tussenhandelaar, verkoper(s)

bakuning -kern

balesan, wangsulan -antwoord

bali(n),wangsul(k),kondur(ki) -terugkeren, terugkomen

balung(n), tosan(k) -been

ban njero sèrp(an) -reserve-binnenband

bândhâ -rijkdom, kapitaal, fonds, bouwstoffen

bândhâ-bandhu -rijk aan goederen en familie

bândhâ-béyâ, onkosé(s) -onkosten

bandulan -hangmat, schommel aan boomtak, schommelen

banget(n), sanget(k) -erg, erg veel

bangkèkan -middel, lendenen

bangsal, los -loods

bangsat -schurk, deugniet, booswicht

banjir -overstroming

banjur(n), lajeng(k) -vervolgens, daarna

bantal -kussen

bantal(n), kajangsirah(k) -hoofdkussen

bantâlâ -aarde

banter -hard, vlug (paard, auto, snelheid),snel,ruw (onstuimig)

banyu(n), toyâ(k) -water, vocnt, vloeistof

banyu asin(n), toyâ asin(k) -zoutwater

banyu bening -wijsgerige onderwijzing

banyu keras(n), toyâ keras(k) -sterkwater

banyu lândâ(n), toyâ landi(k) -spuitwater, mineraalwater

banyu leri(n), toyâ leri(k) -rijstwater (waarin gepelde rijst gewassen is)

banyu mawar(n), toyâ mawar(k) -rozenwater

banyu ngombé(n), toyâ ngombé(k) -drinkwater

banyu râsâ(n), toyâ râsâ(k) -kwikzilver

banyu susu(n), toyâ susu(k) -moedermelk

banyu tâwâ(n), toyâ tâwâ(k) -zoetwater

banyu tebu(n), toyâ tebu(k) -suikerrietsap

banyu udan(n), toyâ jawah(k) -regenwater

banyu wisuan(s) -water (voor het handen wassen)

banyu wulu(n), toyâ wulu(k) -water voor de rituele reiniging

barang pèni-pèni -schat (kostbaarheden)

bareng(n), sareng, sesarengan(k) -samen, gezamenlijk (iets doen, ergens zijn),

tegelijk (binnen 1 tijdsruimte)

bareng kaliyan(k), bareng karo(n) -samengaan met (tegelijk met)

bareng karo(n), bareng kaliyan(k) -samengaan met (tegelijk met)

bareng sadinâ(n), sareng sadinten(k) -op één dag

barengan(n), sarengan(k) -mede

barès (zie ook bèrès) -oprecht (v. aard, zonder streken)

bâsâ -taal, diep Javaans, formeel Javaans,

woorden die iemand gebruikt

bâsâ Jâwâ(n), bâsâ Jawi(k) -Javaans

baskom(s) -waskom

bathang -kadaver

bathi -voordeel (winst), winst (handel)

bathuk(n+k), palarapan(ki) -voorhoofd

batin(n), batos(k) -innerlijk, naar waarheid, oprecht (gemeend)

mbatin -bij zich zelf zeggen, overwegen, overdenken

batos(k), batin(n) -innerlijk, naar waarheid, oprecht (gemeend)

bayi -zuigeling, baby

bebarengan(n), sesarengan(k) -samen, gezamenlijk (iets doen, ergengs zijn),

tegelijk (binnen één tijdsruimte), medegast

bèbèk(n), kambangan(k) -eend

bècèk, jeblog -modderig

becik(n), apik(s), saé(k) -goed, in goede staat, braaf, degelijk

bédâ -verschil

bédâ-bédâ -verschillend

bédâ-bédâ menggah ing(k) -verschillend (onderling)

bédâ-bédâ mungguh ing(n),

bédâ-bédâ mungguh ing(n),

bédâ-bédâ menggah ing(k) -verschillend (onderling)

bédané(n), bédanipun(k) -met dit verschil dat

bédanipun(k), bédané(n) -met dit verschil dat

bejâ -geluk dat met iemand is, geluk hebben

bejané -hij/zij heeft ‘t geluk, dat .....

béji -vijver (vijvertje om te baden)

bélâ -deelgenoot (in beproeving)

bélâ sungkâwâ, ngaturaké bélâ sungkâwâ -condoleren, deel nemen in iemands smart

bélâ tâmpâ -misverstand, misverstaan

beling -glas (grondstof), gebroken glas, scherf

beluk -damp, nevel (die iets bedekt)

bendung, tanggul -dijk, dam

bener(n), leres(k) -goed, juist

bengi,mbengi, wengi(n), dalu, ndalu(k) -nacht, ‘s avonds

bening -helder (water)

bénjing(k), bésuk(n) -later, aanstaande

bénjing embèn(k),bésuk embèn(n) -overmorgen

ngénjingé(s)(k),sisuké(s)(n)

bénjing énjing(k), sésuk(n) -morgen

bénjing énjing énjing(k),sésuk ésuk(n) -morgenochtend

bénjing-énjing badhé pepanggihan malih, rak-nggih tâ?(k), -tot morgen!

sésuk arep temonan menèh, rak-yâ tâ?(n)

mbénjing mugi sagedâ pepanggihan malih(k) -tot ziens

mbésuk mugâ bisâhâ temonan menèh(n)

bénjing punâpâ(k),bésuk âpâ(n) -wanneer (toekomende)

beras(n), wos(k) -rijst (gestampt)

bèrès (zie ook barès) -netjes, in orde gemaakt, opgeruimd

besalèn -smederij

bésuk(n), bénjing(k) -later, aanstaande

bésuk âpâ(n),bénjing punâpâ(k) -wanneer (toekomende)

bésuk embèn(n), bénjing embèn(k) -overmorgen

ngénjingé(s)(k),sisuké(s)(n)

mbésuk mugâ bisâhâ temonan menèh(n), -tot ziens

mbénjing mugi sagedâ pepanggihan malih(k)

bibik(s) -tante (jonger dan vader of moeder)

bibit -rijstplantje (uit kweekbed naar akker over te planten)

bibit, winih -zaaigoed

bidhal(k), budhal(n) -vertrekken (als groep tegelijk)

bingah(k), bungah(n) -blij, blij met, blij over iets

bingah-bingah(k), bungah-bungah(n) -vrolijk

bingkong(s) -krom, gebogen

bingung -radeloos (geen keus kunnen maken)

biru -blauw

bisâ(n), saged(k) -kunnen

bisâ olèh gawé(n), saged angsal damel(k) -doeltreffend, doelmatig

biskoop, kinâ(s) -filmvoorstelling, bioskoop

biyèn, mbiyèn(n), rumiyin(k) -voordien

biyung(k),embok(n),ma(s)(n),ibu(ki) -moeder

blajar -leren, studeren

blajaran -onderwijs

blarak -droog kokospalmblad

blayangan, mblayang -rondzwerven, van huis weglopen

bledèk(s), kilap, kilat -bliksem

blekak-blekuk -met horten en stoten

blobok -oogvuil

blothong uyah, obat rabuk -kunstmest

blumbang -vijver (kom, poel)

bobotan(n), awratan(k) -gewicht, zwaarte

bocah(n), laré(k) -kind (in 't algemeen)

bocah lanang(n), laré jaler(k) -jongen

bocah wadon(n), laré èstri(k) -meisje

bocong(ki), bokong(n+k) -billen

bojo(n+k), garwâ(ki) -echtgenote

bokong(n+k), bocong(ki) -billen

bola bali(n), wongsal wangsul(k) -keer op keer, telkens/steeds weer, heen en weer

bolong -met een gat, met ‘n gat erdoor

bolongan -gat, gaatje

bosok -bedorven, rottend, verrot

boten(k), ora(n) -niet, neen

boten angsal(k), ora olèh(k) -'t mag niet niet

boten antawis dangu(k),ora antârâ suwé(n) -niet lang daarna

boten babar pisan(k), ora babar pisan(n) -helemaal niet

boten isin(k), ora isin(n) -schaamteloos

boten kénging(k), ora kenâ(n) -verboden

boten leres(k), ora bener(n) -verkeerd (onjuist, slecht)

boten mawi(k), ora nganggo(n), tanpâ -zonder

boten naté(k), ora tau(n) -nooit

boten ngrèwès(k), ora ngrèwès(n) -zich er niets van aantrekken

boten patos(k), ora pati(n) -niet zo erg

boten sios,wandé(k),ora sidâ,wurung(n) -'t gaat niet door

boten wonten kanggènipun(k), ora ânâ kanggoné(n) -nutteloos (doelloos)

botenâ(k), orahâ(n) -indien niet

mboten(k), ora(n) -niet, neen

mboten angsal(k), ora olèh(k) -'t mag niet niet

mboten antawis dangu(k),ora antârâ suwé(n) -niet lang daarna

mboten babar pisan(k), ora babar pisan(n) -helemaal niet

mboten isin(k), ora isin(n) -schaamteloos

mboten kénging(k), ora kenâ(n) -verboden

mboten leres(k), ora bener(n) -verkeerd (onjuist, slecht)

mboten mawi(k), ora nganggo(n), tanpâ -zonder

mboten naté(k), ora tau(n) -nooit

mboten ngrèwès(k), ora ngrèwès(n) -zich er niets van aantrekken

mboten patos(k), ora pati(n) -niet zo erg

mboten sios,wandé(k),ora sidâ,wurung(n) -'t gaat niet door

mbotenâ(k), orahâ(n) -indien niet

botol(s), gendul -fles

brangkangan, mbrangkang -kruipen, op handen en voeten lopen

brayat -gezin, huisgezin

bréngos(n+k), rawis(ki) -snor

brigâ-brigi -ruw, zonder zelfbeheersing

brujul, wluku -ploeg

budhal(n), bidhal(k) -vertrekken (als groep tegelijk)

budheg -doof

budu alus, pâlâmartâ -zachtaardig, zachtzinnig

bukti -bewijsstuk

buku -boek

buku cathetan -register (van grondbezit)

buku panuntun lakuning sepur-sepur(n),

buku panuntun lampahing sepur-sepur(k) -spoorboekje

dibukoni -geregistreerd

bumi, alam donyâ -aarde

bumpet, buntet, sumpet, dhedhel -verstopt

bunder -rond

bungah(n), bingah(k) -blij, blij met, blij over iets

bungah-bungah(n), bingah-bingah(k) -vrolijk

buntet, bumpet, sumpet, dhedhel -verstopt

C

cagak -pijler

camboran -samengesteld (niet enkelvoudig)

campur -mengen, vermengd

campuran -menging, mengsel

cangkem(n+k), tutuk(ki) -mond

cangkir, cingkir -kopje

canthèlan -haak

caos wilujeng, caos sugeng(ki), atur slamet(n), atur wilujeng(k), -felicitatie

cap dumuk -vingerafdruk

cârâ -als, wijze, op de wijze van, op de manier van

cârâ Jâwâ -in het Javaans

cârâ Welândâ -in het Nederlands

caritâ, critâ(n), cariyos(k) -verhaal, ‘n verhaal vertellen

caritan(n), cariyosan(k) -vertelling, vertelsel

cariyos(k), caritâ, critâ(n) -verhaal, ‘n verhaal vertellen

cariyosan(k), caritan(n) -vertelling, vertelsel

cawet, lancingan -schaamdoek (tussen de benen doorgehaald)

cedhak(n), celak(k) -dichtbij

cedik -zeer kort, zeer laag

cekap(k), cukup(n), sampé(s)(n) -voldoende, genoeg

cekoh(ki), watuk(n+k) -hoest, hoesten

celak(k), cendhak, cendhèk(n) -kort, laag

celak(k), cedhak(n) -dichtbij

celathu(n), wicanten(k), ngendikâ(ki) -iets of een paar woorden zeggen, uiten (spreken)

cèlèng(n), andhapan(k) -wild zwijn

cèlèngan -spaarpot

celuk(n+k) -roepen

cemeng(k), ireng(n) -zwart

cendhak, cendhèk(n), celak(k) -kort, laag (lengte)

cendhèk(n), andhap(k) -kort (klein van stuk)

cendhèk, cendhak(n), celak(k) -kort, laag (kort van stuk)

cengkar -onvruchtbaar

centhik -heup

ceriosipun(k), kandhané(n) -hij zegt

ceriosipun(k), criyosipun(k), jaréné(n) -men zegt, naar men vertelt

cethak -verhemelte

cidrâ -ontrouw (aan afspraak),trouweloos,vals,verraad, verraderlijk

cidrâ ing prajanjian -trouwbreuk plegen, trouweloos zijn

kang laku cidrâ(n), ingkang lampah cidrâ(k) -verrader

dicidrani -men is ontrouw (aan afspraak), verraderlijk

overvallen/overweldigd, vermoord (sluipmoord)

cilik(n), alit(k) -klein

cingkir, cangkir -kopje

cingklok -knieholte

ciyut -smal, nauw

clathu(n), wicanten(k), ngendikâ, pangandikâ(ki) -woorden (die men uitspreekt)

cobané, cobâ -beproeving

cobi(k), cobâ, jajal(n) -proberen

cocog, cocok -kloppen, overeenstemmen

cocok, cocog -kloppen, overeenstemmen

cokak -azijn

coklat, sawo mateng -donkerbruin

conto -voorbeeld (om naar te werken), model, monster

conto gilingan -molenbemonstering

critâ, caritâ(n), cariyos(k) -verhaal, ‘n verhaal vertellen

criyos, cariyos(k), kândâ(n), ngendikâ(ki) -vertellen (mededelen over, van),

woorden (wat iemand meedeelt, mededelen)

criyosipun(k), ceriosipun, jaréné(n) -men zegt, naar men vertelt

cukup(n), sampé(s)(n), cekap(k) -voldoende, genoeg

D

dadi -waarbij, daarom

dadi(n), dados(k) -worden

dadi(n), dados(k) -dus

dadi lengganané(n), dados lenggananipun(k) -zich abonneren op

dadi pacangané(n), dados pacangané(k) -verloving

dados(k), dadi(n) -worden

dados(k), dadi(n) -dus

dados pacangané(k), dadi pacangané(n) -verloving

daérah -gebied

daging -vlees

dalan(n), margi(k) -weg, straat, route

dalan metu(n), konten medal(k) -uitgang (deur)

dalan metu(n), margi/mergi medal(k) -uitgang (weg)

dalan mlebu(n), margi/mergi mlebet(k) -ingang (weg)

dalanan sepur(n), mergèn sepur(k) -spoorbaan, spoorweg, treinbaan

dalem -Zijne Majesteit, Uw (zeer eerbiedig)

dalem(ki), kulâ(k), aku(n) -ik

dalem(ki), omah(n), griyâ(k) -huis, woning

ânâ dalem(ki), ânâ ngomah(n), wonten ing griyâ(k) -thuis

dalu(k), bengi,wengi(n) -nacht

damar(n), dilah(k) -lamp (met gewone licht)

damar kurung -lantaarn

damel, dedamel(k), gaman, gegaman(n) -wapen

damel(k), gawé(n) -maken

damel trenyu ing manah(k), gawé trenyu ing ati(n) -ontroeren

damèn, merang -padistro, rijststro

dânâ dermâ, sokongan (s) -donatie

(ing)kang urun dânâ, wargâ dermâ -donateur, donatrice

dandan(n), dandos(k) -zich kleden, zich gereed maken/gemaakt hebben,

(om uit te gaan), gekleed (om uit te gaan)

dandang -rijststoomketel

dandos(k), dandan(n) -zich kleden, zich gereed maken/gemaakt hebben,

(om uit te gaan), gekleed (om uit te gaan)

dangu(k), lawas(n) -langdurend (tijdsduur)

dangu(k), suwé(n) -lang (tijdsduur)

dangu-dangu(k),lawas-lawas(n),lami-lami(ki) -op den duur, tenslotte

dangunipun, laminipun(k), lawasé(n) -gedurende

dasaring -de bodem (van pot, meer, zee etc.)

dâwâ(n), panjang(k) -lang (horizontaal), aanhoudend

dâwi -erg lang, zeer lang

dedamel, damel(k), gegaman, gaman(n) -scherp werktuig (mes etc), wapen

deling(k), pring(n) -bamboe

demugi mbénjing kepanggih malih[s](k), -tot ziens

tumekâ mbésuk pethuk manèh[s](n),

mbésuk mugâ bisâhâ temonan menèh(n),

mbénjing mugi sagedâ pepanggihan malih(k)

déning sâpâ?(n),déning sinten?(k) -door wie?

déning sinten?(k),déning sâpâ?(n) -door wie?

dèrèng(k), durung(n) -nog niet

dèrèng naté(k), durung tau(n) -nog nooit

dermâ -stichting (voor liefdadigheidsdoelen)

désâ(n), dusun(k) -dorp

Désember -December

dhâdhâ(n+k), jâjâ(ki) -borst(kas)

dhadhal -weggeslagen

dhahar(ki),nedhâ(k),mangan(n) -eten

dhateng(k), marang(n) -naar, aan (persoon)

dhateng(k), menyang(n) -naar, (gaan) naar (plaats)

dhateng(k), tekâ(n), rawuh(ki) -komen

dhateng pundi?(k), menyang ngendi?(n) -waarheen?

dhawah(k), tibâ(n) -vallen

dhayoh(n), tamu(k) -gast

dhedhel, buntet, bumpet, sumpet -verstopt

dhedheran -kiembed

dhedhèwèkan -ieder voor zich zelf, samen alleen (afgezonderd,

voor een vertrouwelijk gesprek)

dhèk(n), kâlâ(k) -toen, op ‘t tijdstip voor

dhèk anu kaé(n), kâlâ anu punikâ(k) -onlangs

dhèk âpâ(n), kâlâ punâpâ(k) -wanneer (verleden)

dhèk biyèn(n), mbiyèn(s)(n), kâlâ rumiyin(k) -vroeger

dhèk jenaté(n+k), dhèk swargi(ki) -ten tijde, bij ‘t leven van wijlen

dhèk mau(n), kâlâ wau(k) -zo even

dhèk mau bengi(n), kâlâ wau dalu(k) -gisteravond, vannacht

dhèk mau ésuk(n), kâlâ wau énjing(k) -vanmorgen

dhèk swargi(ki), dhèk jenaté(n+k) -ten tijde, bij ‘t leven van wijlen

dhèk wingènané(n), kâlâ wingènipun(k) -eergisteren

dhèk wingi(n), kâlâ wingi(k) -gisteren

dhelikan -verstoppertje spelen

dhemen(n), remen(k) -graag iets doen, houden van (van vrouw, man),

hobby hebben in, genoegen, liefhebberij

dhemen kliling -graag op tournee gaan

dhengkul(n+k), jengku(ki) -knie

dhesek-dhesekan -dicht opeen

dhemen(n), remen(k) -houden van, genoegen, hobby hebben in

dhéwé(n), piyambak(k) -zelf, eigen, alleen, ik,mij, jij, jou,eigen,op zich zelf

dhéwé-dhéwé, dhèwèn-dhèwèn(n), piyambak-piyambak(k) -afzonderlijk, ieder voor zich zelf,

van elkaar verschillend

dhèwèk -zelf, eigen, alleen

dhèwèké(n), piyambakipun(k) -hij, zij (persoonlijk vnw, 3e persoon enkelvoud)

dhèwèké dhéwé(n), piyambakipun piyambak(k) -hij, zij, zelf, alleen

dhèwèké pâdhâ(n), piyambakipun sami(k) -zij, hun (bezittelijk vnw)

dhèwèkan(n), piyambakan(k) -geheel alleen, in z‘ n eentje

dhèwèn-dhèwèn, dhéwé-dhéwé(n), piyambak-piyambak(k) -afzonderlijk, ieder voor zich zelf,

van elkaar verschillend

dhéwi -godin, prinses, vorstin

dhingklik -krukje, zitbankje

dhisik(n), rumiyin(k) -eerst

dhuwit(n), artâ, yâtrâ(k) -geld

dhuwit cilikan,dhuwit cilik(s)(n),artâ alit(s)(k) -kleingeld

dhuwit kertas(n), artâ kertas(k) -bankbiljet, papiergeld

dhuwit lengganan(n), artâ lengganan(k) -abonnementsprijs

dhuwit pecah(n), artâ pecah(k) -kleingeld

dhuwit putih(slâkâ)(n), artâ pethak(slâkâ)(k) -munt

dhuwur(n), nginggil(k) -boven

dhuwur(n), inggil(k) -hoog (hoogte), lang (hoog)(gestalte)

diakali -beetgenomen, bedot

di-alami -meegemaakt

diambani,diambakaké(n), dipunwiyari, dipunwiyaraken(k) -verbreden

di-ambakaké, dijembarké, dijembaraké -ruimer maken

di-anggep perlu, nganggep perlu -beschouwen als belangrijk

diarani(n), dipunwestani(k) -genoemd worden

diatur(n), dipunatur(k) -geregeld, geordend

diaturi, ngaturi -beleefd uitgenodigd om (binnen) te komen,

te gaan zitten

dibarengi(n), dipunsarengi(k) -gezamenlijk (gedaan)

dibedil -(dood)geschoten

dibukoni -geregistreerd

dicidrani -men is ontrouw (aan afspraak), verraderlijk

overvallen/overweldigd, vermoord (sluipmoord)

didhelikaké -verstopt, wordt verstopt

didhèwèk-dhèwèkaké,didhèwèkaké(n),dipunpiyambakaken(k) -afzonderlijk gehouden, afzonderlijk geplaatst, gescheiden gehouden

didhèwèkaké,didhèwèk-dhèwèkaké(n),dipunpiyambakaken(k) -afzonderlijk gehouden, afzonderlijk geplaatst, gescheiden gehouden

di-dunungaké -uitleggen, uitgelegd, bekend gemaakt

di-enengaké(n), dipun enengaken(k) -aan zijn lot overgelaten

dienggo -gebruiken

dienggoni wong -bewoond

diganjari -beloond worden

digantungi -ophangen

digapé -notitie v. nemen,aandacht schenken aan

digdâyâ -onoverwinnelijk

digeguyu, diguyu -uitgelachen

diguyu, digeguyu -uitgelachen

dihukum -veroordeeld

di-ijolaké(n), dipunlintokaken(k) -men gaat/wil ruilen, inruilen

di-ijoli(n), dipunlintoni(k) -geruild voor, geruild tegen

di-ilèkaké -meegevoerd met het water/ de stroom

dijak, ngejak -uitnodigen (om mee te gaan/te doen)

dijamoni(n), dipunjampèni(k) -medicijn krijgen, behandeld (ziekte)

dijanjèkaké, dijanjèni -toegezegd, beloofd

dijanjèni, dijanjèkaké -toegezegd, beloofd

dijanjèhi, janjèhi, dijanjèni, janjèni -men houdt iemand iets voor, men zegt iemand iets

aan (overeenkomst, verbod, waarschuwing,alternatief)

dijembarké, dijembaraké, di-ambakaké -ruimer maken

dijenengaké -heten, noemen, benoemen

dikabari -bericht krijgen

dikasihi,olèh atiné(n),angsal manahipun(k),angsal pangalihé(ki) -in de gunst staan/komen bij

dikedhapi(k), di-icipi(n) -proeven

dikèki(n), dipunkèki(k) -gegeven, aangebracht

dikepénakaké(n), dipunsekécakaken(k) -’t gemakkelijk/aangenaam hebben/krijgen

diklumpukaké, nglumpukaké(n),

dipunklempakaken, nglempakaken(k) -samenbrengen, bijeenbrengen, verzamelen

di-kramakaké -spreken/praten in beleefde taal

dikum -in water weken

dikumbah -(af-, uit-) gewassen (kleren)

dikunci -op slot, gesloten

dikunjârâ(n), dipun kunjârâ(k) -gevangen gezet

dilah(k), damar(n) -lamp (met gewone licht)

dilah(k), diyan(k) -lamp (met kunstlicht)

dilah gantung(k), diyan gantung(n) -hanglamp, petroleumlamp, gietijzeren lamp

dilah sorot(k), diyan sorot(n) -schijnwerper

dilah tèplok(k), diyan tèplok(n) -muurlamp

dilarang(n), dipunawisi(k) -verboden

ora kenâ(n), mboten kénging(k)

dilepi, dilelepi(n), dipunlelepi(k) -bevloeid worden, onder water gezet (irrigatie)

dilelepi, dilepi(n), dipunlelepi(k) -bevloeid worden, onder water gezet (irrigatie)

dilincipi -van een scherpe punt voorzien

dimar -lamp

dimanggoni(n), dipunmanggèni(k) -bewoond

dimanggonaké(n), dipunmanggènaken(k) -’n plaats aangewezen krijgen

dimulyakaké -gehuldigd, geëerd, gevierd (gebeurtenis dag)

dinâ(n), dinten(k) -dag

dinâ apik(n), dinten saé(k) -mooi weer, een dag met mooi weer

dinâ iki(n), dinten punikâ(k) -vandaag

dinâ Jemuwah(n), dinten Jemunten(k) -vrijdag

dinâ Kemis(n), dinten Kemis(k) -donderdag

dinâ Minggu(n), dinten Minggu(k) -zondag

dinâ Rebo(n), dinten Rebo(k) -woensdag

dinâ Selâsâ(n), dinten Selâsâ(k) -dinsdag

dinâ Senèn(n), dinten Senèn(k) -maandag

dinâ Setu(n), dinten Setu(k) -zaterdag

dinané dadi pangantèn(n), dinten dados pangantèn(k) -trouwdag

di-ngokokaké -spreken/praten in taal zonder beleefde woorden

dinten(k), dinâ(n) -dag

dinten Ahad, dinten Ngahad -zondag

dinten dados pangantèn(k), dinané dadi pangantèn(n) -trouwdag

dinten Jemunten(k), dinâ Jemuwah(n) -vrijdag

dinten Kemis(k), dinâ Kemis(n) -donderdag

dinten Minggu(k), dinâ Minggu(n) -zondag

dinten Ngahad, dinten Ahad -zondag

dinten punikâ(k), dinâ iki(n) -vandaag

dinten Rebo(k), dinâ Rebo(n) -woensdag

dinten saé(k), dinâ apik(n) -mooi weer, een dag met mooi weer

dinten Selâsâ(k), dinâ Selâsâ(n) -dinsdag

dinten Senèn(k), dinâ Senèn(n) -maandag

dinten Setu(k), dinâ Setu(n) -zaterdag

diobong -in brand gestoken

di-orak arik -omgewoeld

dipacangaké -verloofd

dipangan(n), dipuntedhâ(k), kadhahar(ki) -nuttigen, genuttigd

diparibasakaké -tot ‘n zegswijze gemaakt

dipecah, mecah -vernietigen (heerschappij, breken)

dipindhoni(n), dipun pindhoni(k) -voor de 2e maal

dipocot, mocot -ontslaan (bedanken)

dipocot(n), dipunpocot(k) -ontslagen

panjenengan dipunaturi -ik verzoek U, U wordt verzocht

dipriksâ -geïnspecteerd, onderzocht

dipunawisi(k), dilarang(n) -verboden

dipun-enengaken(k), di-enengaké(n) -aan zijn lot overgelaten

dipun-inggahaken(k), diunggahaké(n) -verhoogd worden

dipunjampèni(k), dijamoni(n) -medicijn krijgen, behandeld (ziekte)

dipunklempakaken, nglempakaken(k) -samenbrengen, bijeenbrengen, verzamelen

nglumpukaké, diklumpukaké(n),

dipunkèki(k), dikèki(n) -gegeven, aangebracht

dipunkunjârâ(k), dikunjârâ(n) -gevangen gezet

dipunlelepi(k),dilelepi,dilepi(n) -bevloeid worden

dipunlintokaken(k), di-ijolaké(n) -men gaat/wil ruilen, inruilen

dipunlintoni(k), di-ijoli(n) -geruild voor, geruild tegen, verruilen

dipunmanggèni(k), dimanggoni(n) -bewoond

dipunmanggènaken(k), dimanggonaké(n) -’n plaats aangewezen krijgen

dipunpindhoni(k), di-pindhoni(n) -voor de 2e maal

dipunpiyambakaken(k),didhèwèkaké,didhèwèk-dhèwèkaké(n) -afzonderlijk gehouden, afzonderlijk geplaatst, gescheiden gehouden

dipunpocot(k), dipocot(n) -ontslagen

dipunsagahaken(k), disaguhaké(n) -beloofd

dipunsagahi(k), disaguhi(n) -de belofte krijgen

dipunsarengi(k), dibarengi(n) -gezamenlijk (gedaan)

dipunsedhahi, nyedhahi(k), disuruhi, nyuruhi(n) -uitnodigen (verzoeken om binnen te komen,

vergadering)

dipunsekécakaken(k), dikepénakaké(n) -’t gemakkelijk/aangenaam hebben/krijgen

dipunsemadosi(k), disemayani(n) -uitgesteld

dipunsemadosaken(k), disemayakaké(n) -men vraagt uitstel van/voor

dipunsuraos(k), disurâsâ(n) -de betekenis/bedoeling trachten te bevatten (van

brief, boek etc)

dipuntilar(k), ditinggal(n) -verliezen (door dood, overlijden)

dipuntunggilaken(k), ditunggalaké(n) -bijéén gevoegd (tot 1 groep)

dipunurus(k), diurus(n) -is geregeld

dipunwestani(k), diarani(n) -genoemd worden

dipunwilujengi(k), dislameti(n) -men houdt ‘n slametan voor ‘t welzijn van ...

dipunwilujengaken(k), dislametaké(n) -men houdt ‘n slametan voor ‘t welzijn van ...

dirampungi, dirampungaké -beëindigen

dirèktur -direkteur

diresiki -schoongemaakt

diri pribadi -zichzelf

diringkes, ngringkes -samenvatten, samengevat

disaguhaké(n), dipunsagahaken(k) -beloofd

disaguhi(n), dipunsagahi(k) -de belofte krijgen

disemayani(n), dipunsemadosi(k) -uitgesteld

disemayakaké(n), dipunsemadosaken(k) -men vraagt uitstel van/voor

disirnakaké, nyirnakaké -vernietigen (verdelgen)

dislametaké(n), dipunwilujengaken(k) -men houdt ‘n slametan voor ‘t welzijn van ...

dislameti(n), dipunwilujengi(k) -men houdt ‘n slametan voor ‘t welzijn van ...

disucèkaké, disucèni -gereinigd

disucèni, disucèkaké -gereinigd

disungging -beschilderd

disurâsâ(n), dipunsuraos(k) -de betekenis/bedoeling trachten te bevatten (van

brief, boek etc)

disuruhi, nyuruhi(n), dipunsedhahi, nyedhahi(k) -uitnodigen (verzoeken om binnen te komen,

vergadering)

ditégakaké -men blijft/is ongevoelig voor (verhard tegen),

men durft ‘t aan met

ditegesaké, negesaké -naar de betekenis van woorden vragen

ditelesi -nat gemaakt

ditemtokaké -vastgelegd

ditengeri, tengeri -van een merk/teken voorzien, gemerkt

diterbitaké -uitgegeven

ditilapaké -stilletjes weggaan

ditimbang -geschat, gewogen

ditinggal(n), dipuntilar(k) -verliezen (door dood, overlijden)

ditresnani -bemind worden

ditukaraké, tukaraké -gewisseld

ditukari, tukari -inwisselen (van geld)

ditunggalaké(n), dipuntunggilaken(k) -bijéén gevoegd (tot 1 groep)

di-udhak, ngudhak, ngudeg(s) -roeren

di-ulemi, ngulemi -uitnodigen (formeel, voor feest)

diunggakaké(n), dipun inggahaken(k) -verhoogd worden

diuran-urani, nguran-urani -zingen (liedje, voor kind etc.)

diurus(n), dipunurus(k) -is geregeld

diyan(k), dilah(k) -lamp (met kunstlicht)

diyan gantung(n), dilah gantung(k) -hanglamp, petroleumlamp, gietijzeren lamp

diyan sorot(n), dilah sorot(k) -schijnwerper

diyan tèplok(n), dilah tèplok(k) -muurlamp

diwewisani -ineens afgedaan, gemaakt

dlamakan, tlapakan -voetzool

dohé(n),adohé(s)(n), tebihipun(k) -de afstand

dolanan -spelen

dongâ -gebed

dora(k), goroh(n) -leugen, liegen, leugenachtig, vals

dosâ -zonde

drajat -maatschappelijke positie, sociale positie

dragem -kastanjebruin

driji -vinger

driji manis -ringvinger

driji sampéyan(ki),-sikil(n),-suku(k) -grote teen

driji sikil(n),-suku(k),-sampéyan(ki) -grote teen

driji suku(k),-sikil(n),-sampéyan(ki) -grote teen

dudu(n), dédé sanès(k) -niet

dudu beberé,dudu sabeneré(n),sanès leresipun,sanès saleresipun(k) -verkeerd, onjuist,

ten onrechte, onrechtmatig, onrechtvaardig

dudu sabeberé,dudu beneré(n),sanès leresipun,sanès saleresipun(k) -verkeerd, onjuist,

ten onrechte, onrechtmatig, onrechtvaardig

dukâ(ki), nesu(n) -boos

dumugi(k), tekan(n) -aangekomen, tot

dunung -begrijpen, inzien

dunyâ -wereld

durung(n), dèrèng(k) -nog niet

durung tau(n), dèrèng naté(k) -nog nooit

duwé(n),gadhah(k),kagungan(ki) -hebben, bezitten

duwé gawé(n),gadhah damel(k), kagungan damel(ki) -slametan geven,‘n familiefeest vieren (bv. besnijdenis)

duwèké(n),gadhahanipun(k),kagunganipun(ki) -van hem, van haar

duwèkku(n), gadhahan kulâ(k) -van mij

duwèkmu(n),gadhahan sampéyan(k) -van jou

dhusun(k), désâ(n) -dorp

E

ébah(k), obah(n) -bewegen, beweging, zich bewegen

ecâ(k), ènak, énak(n) -prettig, heerlijk, lekker (eten, maaltijd)

écan-écanan(k), énak-énakan(n) -’n lui en lekker leventje leiden

édan -gek, zot, gek van (begeerte naar), verliefd

édan-édanan -op een gekke manier, gekkepraat verkopen

éjakan, bab sepèlan -spelling

elas -rijstkorrel (ongekookt)

èlèk(s), âlâ -lelijk

éling(n), ènget, émut(k) -zich (kunnen) herinneren, niet vergeten

eluh (Ij) -tranan

éman, èman, sayang, mesakaké -jammer

éman-éman -’t is jammer, ‘t is zonde, jammer

èmbèr -emmer

èmbèr conto -monsteremmer

embok(n),ma(s)(n),biyung(k),ibu(ki) -moeder

embuh(n), kilap(k) -'k weet het niet

èmpèran -galerij

empuk -zacht (gemakkelijk in te drukken)

émut(k), ènget(k), éling(n) -zich (kunnen) herinneren, niet vergeten

ènak, énak(n), écâ(k) -prettig, heerlijk, lekker (eten, maaltijd)

énak atiné -onbezorgd

énak-énakan(n), écan-écanan(k) -’n lui en lekker leventje leiden

énak-énuk, jaburan -lekkers, lekkernij, koekjes, versnaperingen

énaké(s), luwih énak -liever

èncèr -dunvloeibaar

endang, ndang -dadelijk, spoedig (bij een opdracht/bevel)

endhas(n), sirah(k), mustâkâ(ki) -hoofd, kop

endhas buri(n), sirah wingking(k),

mustâkâ wingking(ki) -achterhoofd

endhok, endhog(n), tigan(k) -ei

endi?(n), pundi(k) -welk(e)?

ènèk, ènèng, ânâ(n), ènten, wonten(k) -is, zijn, er is, er zijn

ènèng, ènèk, ânâ(n), ènten, wonten(k) -is, zijn, er is, er zijn

eneng, meneng -stilte, in stilte

ènget(k), émut(k), éling(n) -zich (kunnen) herinneren, niet vergeten

énggal, ènggal(k), anyar(n) -nieuw

ènggal, énggal(k), anyar(n) -nieuw

énggal(k), gelis(n), rikat(n+k) -snel

enggo, dienggo, kanggo, kanggoné -gebruiken

èngkol, éngkol -moersleutel

enom(n), enèm(k) -jong

entèk(n), telas(k) -op, niet meer voorradig

ènten, wonten(k), ènèk, ènèng, ânâ(n) -is, zijn, er is, er zijn

entes -net, zonet, pas

ènthong, énthong -suikerschep

énthong-énthong, walikat, wlikat -schouderblad

éntuk, olèh(n), angsal(k) -krijgen, mogen, verkrijgen, toegestaan(s)

èpèk-èpèk -handpalm

éram -wonderlijk, vol verbazing over iets onbekends

èsem -glimlach

mèsem -glimlachen

èstri(k), wadon, wédok(n), -vrouwelijk

èstu, saèstu -(sidâ:) werkelijk geschieden, doorgaan

-(nyâtâ:) waar, (in) waarheid, eigenlijk

di-èstokaké -nageleefd, voldoet aan (voorschriften/bevelen)

ésuk (zie ook isuk) -ochtend

étan (zie ook ngétan, wétan) -oost, oostelijk

éthok-éthok -doen alsof, zich houden als

éwon -bij duizenden

F

filsafat, ngèlmu kabatinan(n),ngèlmu kabatosan(k) -filosofie, wijsbegeerte

G

gabah -rijst (ongestampt)

gabus -kurk, kurkachtig hout

gadhah(k),duwé(n),kagungan(ki) -hebben, bezitten

gadhah damel(k),duwé gawé(n) -slametan geven

gadhahan kulâ(k), duwèkku(n) -van mij

gadhahan sampéyan(k),duwèkmu(n) -van jou

gadhahanipun(k),duwèké(n),kagunganipun(ki) -van hem, van haar

gadhing(ki), umbel(n+k) -snot

gagah -stoer, flink

gajah -olifant

gajih -vet

gajih, bayar -salaris

gajihan, bayaran -uitbetaling

gajulé -vertegenwoordiger, vervanger

galengan -sawahdijkje, rijstvelddijkje

galih, panggalih(kI), ati(n), manah(k) -hart (figuurlijk), gemoed, humeur, stemming

gaman, gegaman(n), damel, dedamel(k) -wapen

gambar -illustratie, plaat, afbeelding, tekening

gambar blabag -situatie-tekening

gambar bumi -kaart, landkaart

gambar lumah, gambar palemahan -plattegrond

gambar palemahan, gambar lumah -plattegrond

gampang(n), gampil(k) -gemakkelijk, gemakkelijk te bewerkstelligen

gampangaké(n), dipungampilaken(k) -al te gemakkelijk opgevat, geen plichtsbesef

gampangan -gemakkelijk tevreden te stellen, niet veeleisend

gampil(k), gampang(n) -gemakkelijk, gemakkelijk te bewerkstelligen

gandum -blom

gangsal(k), limâ(n) -vijf (5)

gangsalwelas(k), limâlas(n) -vijftien (15)

gantilaning ati(n), gantilaning manah(k) -liefste (beminde)

gantilaning manah(k), gantilaning ati(n) -liefste (beminde)

gapuk -brokkelig, dood (hout, tak)

gares -scheen(been)

garing -droog, in-, op-, uitgedroogd, dor, schraal

garpu, séndhok porok -vork

garu -eg

garwâ(ki), bojo(n+k) -echtgenote

gawé(n), damel(k) -maken

gawé trenyu ing ati(n), damel trenyu ing manah(k) -ontroeren

gecoh(ki), idu(n+k) -speeksel

gedhang(n), pisang(k) -banaan, bacove

gedhé(n), ageng(k) -groot

gedhèg -muur (wand)

gèdhèg-gèdhèg -hoofdschuddend, met ‘t hoofd schudden

gedhogan -paardenstal

gegaman, gaman(n), dedamel, damel(k) -scherp werktuig (mes etc), wapen

gegandhèngan -verbonden, gekoppeld, geschakeld aan,

in verbinding, gearmd

gegandhèngan karo -samenhangend, in verbinding met,

in verband met

gegandhèngan tangan -elkaar bij de hand houden(de)

pâdhâ gegandhèngan(n), sami gegandhèngan(k),

pâdhâ gegayutan(n), sami gegayutan(k) -samenhang

pâdhâ gegayutan(n), sami gegayutan(k) -samenhang

pâdhâ gegandhèngan(n), sami gegandhèngan(k),

gegelisen -te snel

geger(n+k), pengkeran(ki) -rug

gegujengan(k), geguyon(n) -vrolijkheid

geguyon(n), gegujengan(k) -vrolijkheid

gelang -armband

gelaran(k), klâsâ(n) -mat, rietenmat

gelas -glas (stof)

gelas, gelas beling -drinkglas

gelas plastik -plastiek beker

gelem(n), purun(k), karsâ(ki) -willen (wel willen doen)

gelis(n), énggal(k), rikat(n+k) -snel

gelis, gelisan -spoedig, vlug (ergens komen, iets worden)

gelisan, gelis -spoedig, vlug (ergens komen, iets worden)

gemah -bloeiend

gemblung -gek, halfgek

gemes -iets niet kunnen verdragen

gemuk -smeervet

genah, titi -nauwgezet

gendérâ -vlag, Europese vlag

gendhis(k), gulâ(n) -suiker

gendul, botol(s) -fles

genep(n), jangkep(k) -volledig, voltallig

généyâ?, kenèng âpâ?(n), punâpâhâ?, kénging punâpâ?(k) -waarom?

geni(n), latu(k) -vuur

gèpèng -plat

gèpi -zeer plat, erg plat

gerah(ki), lârâ(n), sakit(k) -ziek (zijn), pijn, pijn doen

gesang(k), urip(n), sugeng(ki) -levend, 't leven, blijven leven

gesang mulyâ(k), urip mulyâ(n) -heerlijk leven, gelukkig leven

getih(n), râh(k) -bloed

getun(s) -spijt hebben, achteraf spijt hebben

getun -onaangenaam verrast/getroffen, zich verbazen,

opkijken van

gilâ -griezelen van, afgrijzen (van bijv. slangen)

gilingan -molen

ginem(k), gunem(n) -’t spreken, ‘n gesprek voeren, praten

gineman(k), guneman(n)` -gesprek, conversatie

ginjel -nier

giris -angstig, bang worden, de schrik te pakken krijgen

githok(n+k), griwâ(ki) -nek

glepung beras(n), glepung wos(k) -rijstemeel

glepung wos(k), glepung beras(n) -rijstemeel

gludhug -donder

goblog(s) -dom

godhèg -bakkebaard

godhong(n), ron(k) -blad

golèk(n), pados(k) -zoeken

gordèn -gordijn

goroh(n), dora(k) -leugen, liegen, leugenachtig, vals

gorohan -grap, voor de grap, niet in ernst

gosong -aangebrand

gotri -hagel

got kliling -ringgoot

got malang -dwarsgoot

got mujur -lengtegoot

grad -graad, warmtegraad

grânâ(ki), irung(n+k) -neus

grejegan, tukar, padu, tukar padu, tukaran -ruzie (hebben,maken,krijgen), twist, gekibbel

arep grejegan(n), badhé grejegan(k) -ruzie zoeken

griyâ(k), omah(n), dalem(ki) -huis, woning

griyâ kéyong(k), omah kéyong(n) -schelp

griwâ(ki), githok(n+k) -nek

groboh -ruw, ruwheid (onbeschaafd spreken)

grujug(s) -begieten

gubug -hut, veldhut, wachthuisje op de akker

gudhig -schurft

gugonan -goedgelovig

gugon-tuhon -bijgeloof

gulâ(n), gendhis(k) -suiker

gulu(n+k), jânggâ(ki) -hals

gumantung ânâ(n), gumantung wonten(k) -afhankelijk van

gumantung wonten(k), gumantung ânâ(n) -afhankelijk van

gunâ -vernuft, vindingrijk

gunâ-bisâ, gunâ-piranti, gunâ-sarânâ, gunâ-sekti -buitenmenselijke hulpmiddelen, bovenmenselijke

krachten beschikken, tovermiddelen

tanpâ gunâ -zonder nut, onbruikbaar, geen betekenis hebben

gunané -’ t dient tot

gundul -kaal (geschoren, geknipt hoofd)

gunem(n), ginem(k) -’t spreken, ‘n gesprek voeren, praten

guneman(n), gineman(k) -gesprek, conversatie

gunung(n), redi(k) -berg, gebergte

gurem -kippevlo

guru -onderwijzer, leraar

gusi -tandvlees

guyub, geguyuban -zich ééndrachtig aaneensluiten

guwâ -grot

H

hartâkâ, artâkâ -penningmeester ( v/e vereniging etc. )

hasil -winst (opbrengst van), inkomsten uit

I

ibu(ki),biyung(k),embok(n),ma(s)(n) -moeder

icâ tanpâ lari(k), ilang tanpâ lari(n) -spoorloos verdwenen

icip-icip -proefje (van spijs)

ngicipi(n), ngedhapi(k) -proeven

idep -wimper

idu(n+k), gecoh(ki) -speeksel

igâ -rib

ijab, kawin, ningkah(volgens de Wet) -huwelijk (‘t trouwen)

ijem(k), ijo(n) -groen

ijèn -geheel alleen

ijèn ijèn -stuk voor stuk

ijo(n), ijem(k) -groen

ijol, ngijoli(s), tukar -wisselen, ruilen

ijol, ijolan, ijol-ijolan(n), lintu, lelinton. lintonan(k) -ruilen (v. kledingstuk, taak etc.)

di-ijolaké(n), dipunlintokaken(k) -men gaat/wil ruilen, inruilen

di-ijoli(n), dipunlintoni(k) -geruild voor, geruild tegen, verruilen

ngijoli(n), nglintoni(k) -verruilen

ikâ, kaé(n), punikâ(k) -ginds

iki(n), punikâ(k) -dit, deze

iku, kuwi(n), punikâ(k) -dat, die

ilang tanpâ lari(n), icâ tanpâ lari(k) -spoorloos verdwenen

ilat(n+k), lidhah(ki) -tong

ilèn-ilèn -gootje, afwatering

ili -stroom (vloeistof)

ilmu kebatinan -Javaanse mystiek

ilu -(vies) slijm/vocht uit mond, bek, puist, zweer

imbâ(ki), alis(n+k) -wenkbrauw

ing -in, op, aan, ter, bij

ing buri(n), ing wingking(k) -achter

ing griki(k), ing kéné(n) -hier

ing griku(k), ing kono(n) -daar

ing jawi(k), ing njâbâ(n) -buiten

ing kéné(n), ing griki(k) -hier

ing kono(n), ing griku(k) -daar

ing lebet griyâ(k), ing njero omah(n) -in het huis

ing nalikâ iku(n), ing nalikâ punikâ(k) -in die tijd

ing nalikâ punikâ(k), ing nalikâ iku(n) -in die tijd

ing ngajeng(k), ing ngarep(n) -voor

ing ngarep(n), ing ngajeng(k) -voor

ing ngendi?(n), ing pundi?(k) -waar?

ing ngendi endi(n), ing pundi pundi(k) -overal

ing ngisor iki -hieronder

ing ngomah, ânâ ngomah(n), wonten griyâ(k) wonten dalem(ki) -thuis, thuis zijn

ing njâbâ(n), ing jawi(k) -buiten

ing njero omah(n), ing lebet griyâ(k) -in het huis

ing pundi?(k), ing ngendi?(n) -waar?

ing pundi pundi(k), ing ngendi endi(n) -overal

ing pundi-pundiâ(k), ingendi-endiâ(n) -ergens

ing tembé -voortaan

ing tembé buri(n), ing tembé wingking(k) -in de toekomst, toekomstig (later)

ing tembé wingking(k), ing tembé buri(n) -in de toekomst, toekomstig (later)

ing wingking(k), ing buri(n) -achter

ingajeng(k), ingarep(n), ingarsâ(ki) -vooraan, voorin, voorop

ingarep(n), ingajeng(k), ingarsâ(ki) -vooraan, voorin, voorop

ingarsâ(ki), ingarep(n), ingajeng(k) -vooraan, voorin, voorop

(i)ngendi-endi(n), (ing) pundi-pundi(k) -overal

ingendi-endiâ(n), ing pundi-pundiâ(k) -ergens

inggih,nggih,njih(k), iyâ, yâ(n) -ja, ook

inggil(k), dhuwur(n) -hoog (hoogte), lang (hoog)

ingkang(k), kang, sing(n) -die (betrekkelijke v.n.w.)

ingkang dados remenanipun(k), kang dadi dhemenané(n) -liefst (waar men ‘t meest van houdt)

ingkang dèrèng kelampahan(k), kang durung kelakon(n) -toekomst (t.o.v. verleden)

ingkang gadhah(ki),sing duwé(n) -eigenaar

ingkang ka-angkah(k), kang diarah(n) -doel, waarop men mikt, mikpunt

ingkang kados makaten(k), kang kâyâ mengkéné(n) -‘t volgende

ingkang kasebut(k), kang kasebut(n) -genoemd

ingkang kasedyâ(k), kang kasedyâ(n) -wat men zich voorstelt te doen, voornemen, doel

ingkang kathah(k), kang akèh(n) -de meerderheid

ingkang katuju(k), kang dituju(n) -eindpunt v/e tocht, doel

ingkang kawon(k), kang kalah(n) -verliezer

ingkang lampah cidrâ(k), kang laku cidrâ(n) -verrader

ingkang mancing -hengelaar

(ing)kang ngoyak-oyak -vervolger

ingsun -ik, mij, mijn

ipé -zwager, zwagerin

ipukan -kweekbed

ireng(n), cemeng(k) -zwart

irung(n+k), grânâ(ki) -neus

isih(n), taksih(k) -nog

isih ânâ okèh menèh -zijn er zelfs nog meer

isih tangèh(n), taksih tangèh(k) -er mankeert nog veel aan

isin -schaamte, schaamtegevoel

ora isin(n), mboten isin(k) -schaamteloos

isiné -inhoud

isri -strijkijzer

isuk -ochtend

itik(k), tumâ(n) -vlo, luis

iwak(n), ulam(k) -vis

iyâ, yâ(n), nggih,inggih,njih(k) -ja, jawel, ook

iyâ iku(n), nggih punikâ(k) -te weten (namelijk)

J

jaburan, énak-énuk -lekkers, lekkernij, koekjes, versnaperingen

jabut, mbubut -uittrekken

jabutan -uitgetrokken plant

jagal -slager

jago(n), sawung(k) -haan

jagung -maïs

jâjâ(ki), dhâdhâ(n+k) -borst(kas)

jajan -etenswaren gaan kopen, snoepen

jâkâ(n), jaki(k) -ongetrouwde jongeman

jaki(k), jâkâ(n) -ongetrouwde jongeman

jalaran, sabab -aanleiding, oorzaak

jalaran sângkâ(n)/saking(k) -door (t.g.v., n.a.v.,), doordat

jaler(k), lanang(n) -mannelijk

jam(n), pukul(k) -uur (tijdstip)

jam -uur (tijdsduur)

jam astâ(k), jam tangan(n) -horloge

jam bèker -wekker

jam gantung -hangklok

jam tangan(n), jam astâ(k) -horloge

jambon -wijnrood

jampi(k), tâmbâ(n) -geneesmiddel, middel tegen ongemak/pijn

jampi(k), jamu(n), loloh(ki) -medicijn (homeopatisch)

jampi kiyat(k), jamu kuwat(n) -versterkingsmiddel

jamu(n), jampi(k), loloh(ki) -medicijn (homeopatisch)

jamu kuwat(n), jampi kiyat(k) -versterkingsmiddel

jânggâ(ki), gulu(n+k) -hals

janggut(n+k), kethekan(ki) -kin

jangkep(k), genep(n) -volledig, voltallig

janjèhi, dijanjèhi, janjèni, dijanjèni -men houdt iemand iets voor, men zegt iemand iets

aan (overeenkomst, verbod, waarschuwing,alternatief)

janjèkaké -overeengekomen, gecontracteerd, voorgehouden

janji -afspraak, toezegging, de afspraak,dat ...

janji dhisik -de afspraak maken, dat..., de toezegging geven, dat...

janji tumekâ ing -de eindpaal (zijns leven bereiken)

janjian -voorwaardelijk (nog niet vast, koop)

jantung, ati(s) -hart (lichaamsdeel)

Januwari -Januari

jaran(n), kapal(k), titihan(ki) -paard

jaran képang -paardendans door dansers uitgevoerd

jaréné(n), ceriosipun, criyosipun(k) -men zegt, naar men vertelt

jaring kâlâmânggâ(s), jaring kemânggâ -spinneweb

jaring kemânggâ, jaring kâlâmânggâ(s) -spinneweb

jawaban -antwoord op een vraagstuk, oplossing

jâwâ sing kasar -informeel Javaans

jâwâ sing alus -formeel Javaans

jâwâ Suriname -Surinaams Javaans

jawah(k), udan(n) -regen

jawah deres(k), udan deres(n) -stortregen, slagregen, hevige regenbui

jeblog, bècèk -modderig

jebulé -’t bleek dat, per slot van rekening blijkt/bleek

ora ânâ jebulé -men ziet er niets van komen (belofte,

onderneming, arbeid), men heeft er niets aan

di-jebulaké -te voorschijn gebracht, medegedeeld

jebul-jebulané -uitmondende, op weg zijnde uitkomende op

jedhing -bak (gemetseld)

jedhing takeran -meetbak

jèjèr -naast elkaar, op ‘n rij

dijèjèr -op ‘n rij naast elkaar gezet

dijèjèri -bijgehouden

njèjèri -op 1 rij met, naast

jèjèran -rij

jèjèr-jèjèr -op ‘n rij, naast elkaar

jejodhoan -samengaan (gepaard gaan)

jembar -ruim, uitgebreid

dijembarké, dijembaraké, di-ambakaké -ruimer maken

jembaré -oppervlakte, ruimte

jembarsegarané -vergevingsgezind

jembut -schaamhaar

jemèk -papperig, nattig

jempol -duim

jempol sampéyan(ki),jempol sikil(n),jempol suku(k) -grote teen

jempol sikil(n),jempol suku(k),jempol sampéyan(ki) -grote teen

jempol suku(k),jempol sikil(n), jempol sampéyan(ki) -grote teen

Jemunten(k),dinâ Jemuwah(n),dinten Jemunten(k) -vrijdag

Jemuwah(n),dinâ Jemuwah(n),dinten Jemunten(k) -vrijdag

jendhèlâ, jendhélâ, cendhélâ -raam, venster

jeneng(n), nama, wastâ(k) -naam

jenengé -heten, dat wil zeggen

jené(k), kuning(n) -geel

jené(k), mas(n) -goud

jené nyekar asem(k), kuning ngembang asem(n) -oranje

jénggot -baard

jengku(ki), dhengkul(n+k) -knie

jenthik -pink

jero(n), lebet(k) -diep

jerohan -ingewanden

jenaté(n+k), swargi(ki) -wijlen

dhèk jenaté(n+k), dhèk swargi(ki) -ten tijde, bij ‘t leven van wijlen

wis jenat -dood

jiwâ -leven, levensgeest, leven in een levend wezen

sajiwâ -(zich overgeven aan) mingenot

jiwatmâ -mijn ziel en mijn leven (tot geliefde)

jlâgrâ(ki), riyak(n+k) -slijm (uit de borst)

jliteng, njanges -pikzwart

jogan(s), pelur -vloer

judheg -radeloos, (ergens) geen raad meer op weten

jugrug -instorten

Juli -Juli

jumblahé -samen, totaal, zegge

Juni -Juni

jungkat -haarkam

jungkatan -zich kammen

jurang -ravijn

juru nyetir montor mabur -piloot

K

kabar(n+k), wartâ(n), wartos(k) -bericht

kabar-angin, kabarkabur, kabarsriwing -gerucht

kabar kawat -telegram

kabarkabur, kabar-angin, kabarsriwing -gerucht

kabarsriwing, kabar-angin, kabarkabur -gerucht

kabatinan(n), kabatosan(k) -’t innerlijk

kabatosan(k), kabatinan(n) -’t innerlijk

kabedil -per ongeluk doodgeschoten

kabegjan, kabejan -geluk, fortuin

kabèh, kabèhan(n), sedâyâ(k) -alle, alles, geheel

kabèh,sekabèhé(n) sedâyâ,sedâyânipun,sedanten(k) -alle, alles

kabejan, kabegjan -geluk, fortuin

kabektâ saking(k), kagâwâ sâkâ(n) -ten gevolge van

kabeneran(n), kaleresan(k) -juist, terecht, toevallig

kaboten(n), kawraten(k) -te zwaar

kabutuhan -behoefte

kâcâ -spiegel, ruit, pagina

kacang -bonen

kacèk(n), kaot(k) -verschil (hoeveelheid)

kadohen(n), katebihen(k) -te ver

sâkâ ing kadohan(n), saking katebihan(k) -uit de verte (gezien)

kados déné(k), kâyâ déné(n) -zoals, alsof

kados makaten(k), kâyâ mengkéné, mengkono, ngéné, ngono(n) -zo, aldus, zulk, dergelijk

kados pundi?(k), kepriyé?(n) -hoe is 't?, hoe gaat 't?

kagâwâ sâkâ(n), kabektâ saking(k) -ten gevolge van

kagèt -schrikken, geschrokken, verrrassen, verrast

kagungan(ki),duwé(n),gadhah(k) -hebben, bezitten

kagungan damel(ki),nduwé gawé(n),gadhah damel(k) -slametan geven,‘n familiefeest vieren(bv. besnijdenis)

kagunganipun(ki),gadhahanipun(k),dhuwèké(n) -van hem, van haar

kahanan(n), kawontenan(k) -toestand, gesteldheid

kajangsirah(k), bantal(n) -hoofdkussen

kajeng(k), kayu(n) -hout

kajengipun(k), karebèn(n) -opdat, laat maar

kakang -broer (oudere broer), echtgenoot,

groter exemplaar van dezelfde soort

kakang adhi, adhik(s) -broertje (jongere broer)

kakang bi, kakang mbok -oudere zuster

mung kakang adhi baé -broertje en zusje, scheelt niet veel

kakang mbok, kakang bi -oudere zuster

ora ânâ kakangé, ora ânâ adhiné -enig, voorbeeldeloos

kaken(k), kaku(n) -stijf, onbuigzaam

kakenan manah(k), kakon atèn(n) -stijf, boos en ongeduldig worden om iets

kakon atèn(n), kakenan manah(k) -stijf, boos en ongeduldig worden om iets

kaku(n), kaken(k) -stijf, onbuigzaam

kakus -toilet, w.c., kakhuis

kâlâ -tijd, juiste tijd voor, juiste tijd voor iets

kâlâ(k), dhèk(n) -toen, op ‘t tijdstip voor

kâlâ anu punikâ(k), dhèk anu kaé(n) -onlangs

kâlâ bénjing(k), sésuk(n) -morgen

kâlâ jengking -schorpioen

kâlâ kâlâ -van tijd tot tijd, bij tijden, nu en dan

kâlâ-luwang, kâlâ-pracik -valstrik

kâlâ-mângsâ -in de tijd, bij tijden

kâlâ punâpâ(k), dhèk âpâ(n) -wanneer (verleden)

kâlâ rumiyin(k),dhèk biyèn(n) -vroeger

kâlâ wau(k), dhèk mau(n) -zo even

kâlâ wau dalu(k), dhèk mau bengi(n) -gisteravond, vannacht

kâlâ wingi(k), dhèk wingi(n) -gisteren

kâlâ wingènipun(k),dhèk wingènané(n) -eergisteren

kalah(n), kawon(k) -’t verliezen (spel, strijd, proces),nederlaag,verlies,

verslagen worden, achterblijven, onderdoen in iets

kang kalah(n), ingkang kawon(k) -verliezer

kalam(ki),planangan(n),pajaleran(k), konthol(s) -mannelijk geslachtsorgaan, penis

kâlâmânggâ(s), kemânggâ -huisspin

kâlâmenjing -adamsappel

kalané -toen, op ‘t tijdstip voor

kalané ingkang temtu(k), kalané kang temtu(n) -op tijd

kalané kang temtu(n), kalané ingkang temtu(k) -op tijd

kâlâwarti -tijdschrift

kalèn, selokan, parit -sloot, goot

kaleresan(k), kabeneran(n) -juist, terecht

kali(n), lèpèn(k) -rivier

kalih(k),loro(n) -twee (2)

kalih atus(k), rong atus(n) -tweehonderd (200)

kalih atus èwu(k), rong atus èwu(n) -tweehonderdduizend (200.000)

kalih dâsâ(k), rong puluh(n) -twintig (20)

kalih dâsâ èwu(k),rong puluh èwu(n) -twintigduizend (20.000)

kalih èwu(k), rong èwu(n) -tweeduizend (2000)

kalih milyun(k), rong milyun(n) -twee miljoen (2.000.000)

kalih pisan(k), karo pisan(n) -allebei

kalihlikur(k), rolikur(n) -tweeëntwintig (22)

kalihwelas(k), rolas(n) -twaalf (12)

kaliten(k), keciliken(n) -te klein

kaliyan(k), tuwin(k), lan(n) -en

kaliyan, kalih(k), karo(n) -met

kamajengan(k), kamajuhan, kemajuhan(n) -vooruitgang

kamajuhan, kemajuhan(n), kamajengan(k) -vooruitgang

kamar -kamer, vertrek

kamar dhahar, kamar kanggo mangan(n)(s), kamar kanggé nedhâ(k)(s) -eetkamer

kamar kanggé damelan(k), kamar kanggo kerjâ(n) -werkkamer

kamar kanggé lenggahan(k), kamar kanggo jagongan(n), -woonkamer, zitkamer

kamar kanggo padinan(n), kamar kanggé padintenan(k)

kamar kanggé nedhâ(k)(s), kamar kanggo mangan(n)(s), kamar dhahar -eetkamer

kamar kanggé padintenan(k), kamar kanggo padinan(n),

kamar kanggo jagongan(n), kamar kanggé lenggahan(k) -woonkamer, zitkamer

kamar kanggé sinau(k), kamar kanggo sinau(n) -studeerkamer

kamar kanggo jagongan(n), kamar kanggé lenggahan(k), -woonkamer, zitkamer

kamar kanggo padinan(n), kamar kanggé padintenan(k)

kamar kanggo kerjâ(n), kamar kanggé damelan(k) -werkkamer

kamar kanggo mangan(n)(s), kamar kanggé nedhâ(k)(s), kamar dhahar -eetkamer

kamar kanggo padinan(n), kamar kanggé padintenan(k),

kamar kanggo jagongan(n), kamar kanggé lenggahan(k) -woonkamer, zitkamer

kamar kanggo sinau(n), kamar kanggé sinau(k) -studeerkamer

kamar mandhi, pekéwan, pekiwan -badkamer

kamar mburi(n), kamar wingking(k) -achterkamer

kamar ngarep(n), kamar ngajeng(k) -voorkamer

kamar ngajeng(k), kamar ngarep(n) -voorkamer

kamar obat, laboratorium -laboratorium

kamar patileman(k), kamar pituron(n), senthong -slaapkamer

kamar pituron(n), senthong, kamar patileman(k) -slaapkamer

kamar wingking(k), kamar mburi(n) -achterkamer

kamardikan -vrijheid, onafhankelijkheid

kambangan(k), bèbèk(n) -eend

kamenangan -winst (spel)

kamitégan -onverschillig (voor ‘t lot, gevaar van anderen)

kampak -bijl

kampung -woonwijk (javaans)

kamirahan(k),kamurahan(n),sih-kawelasan -goedertierenheid

kamurahan(n),kamirahan(k),sih-kawelasan -goedertierenheid

kâncâ, mitrâ -vriend, makker

kândâ(n), criyos, cariyos(k), ngendikâ(ki) -vertellen (mededelen over, van),

woorden (wat iemand meedeelt, mededelen)

kandel -dik (dingen)

kandhané(n), ceriosipun(k) -hij zegt

kandhang -stal, hok

kang, sing(n), ingkang(k) -die (betrekkelijke v.n.w.)

kang akèh(n), ingkang kathah(k) -de meerderheid

kang bok -oudere zus

kang dadi dhemenané(n),ingkang dados remenanipun(k) -liefst (waar men ‘t meest van houdt)

kang diarah(n), ingkang ka-angkah(k) -doel, waarop men mikt; mikpunt

kang dituju(n), ingkang katuju(k) -eindpunt v/e tocht, doel

kang durung kelakon(n), ingkang dèrèng kelampahan(k) -toekomst (t.o.v. verleden)

kang kâyâ mengkéné(n), ingkang kados makaten(k) -‘t volgende

kang kalah(n), ingkang kawon(k) -verliezer

kang kasebut(n), ingkang kasebut(k) -genoemd

kang kasedyâ(n), ingkang kasedyâ(k) -wat men zich voorstelt te doen, voornemen, doel

kang laku cidrâ(n), ingkang lampah cidrâ(k) -verrader

(ing)kang mancing -hengelaar

kang mas -man door echtgenote aangesproken, oudere broer

(ing)kang ngoyak-oyak -vervolger

kangèlan -moeite, inspanning, last die men ondervindt,

veel bezwaren ondervinden, zich zeer moeten inspannen voor

kangèlan anggènipun(k), kangèlan enggonè(n) -zich zeer moeten inspannen voor

kangèlan enggonè(n), kangèlan anggènipun(k) -zich zeer moeten inspannen voor

kangèlan uripé -slecht, met moeite kunnen bestaan

kanggé(k), kanggo(n) -om, voor, gebruiken

kanggo(n), kanggé(k) -om, voor, gebruiken

kantenan,kasumerepan(k), karuwan(n) -vast en zeker, bekend zijn

kânthâl(s) mannelijk geslachtsorgaan, penis

kantor -bureau, kantoor

kantun(k), kari, kèri(n) -overblijven

kanugrahan -zegening, zegen, zegen en voorspoed

kaot(k), kacèk(n) -verschil (hoeveelheid)

kap montor -motorkap

kapal(k),jaran(n),titihan(ki) -paard

kapal laut, boto(s) -schip

kapal mabur(s),montor mabur,palwâ udârâ -vliegtuig

kapan -wanneer (algemeen)

kapasrahaké -overleveren, overgeleverd zijn

kapragad -geslacht geworden

kaprah -gewoon, algemeen de gewoonte

kapribadèn -identiteit

kapur -kalk, krijt

karcis sepur -spoorkaartje

karebèn(n), kajengipun(k) -opdat, laat maar

karèt -rubber, elastiek

karèt asli -natuurrubber

karèt damelan(k), karèt gawéhan(n) -synthetisch rubber

karèt gawéhan(n), karèt damelan(k) -synthetisch rubber

kari, kèri(n), kantun(k) -overblijven

karo(n), kalih, kaliyan(k) -en, met

karo pisan(n), kalih pisan(k) -allebei

karung -jutezak, baal

karuwan(n),kantenan, kasumerepan(k) -vast en zeker, bekend zijn

karsâ(ki), ajeng(k), arep(n) -zullen, om te

karsâ(ki), purun(k), gelem(n) -willen (wel willen doen)

kasap -ruw, ruwheid (oneffen)

kasar -grof, ruw, ruwheid (hard)

kasar âlâ -zeer grof

kasarjanan -wetenschappelijkheid

kasektèn -bovennatuurlijke kracht

kasenengan -hobby, liefhebberij

kasèp, kasèr -te laat

kasèr, kasèp -te laat

kasetyan -trouw

kasirnan -vernietiging (verdelging)

kaslametan(n), kawilujengan(k) -welvaart, welvaren

kasugihan -rijkdom

kasumerep(k), kaweruh(n) -bekend

kasumerepan,kantenan(k), karuwan(n) -vast en zeker, bekend zijn

kasur -matras

katebihen(k), kadohen(n) -te ver

kathah(k), akèh, okèh(n) -veel

kathahipun(k), kèhé(n), okèhé, akèhé(s) -aantal, het aantal, hoeveelheid

kathok -broek

katon(n), ketingal(k) -zichtbaar, te zien

katumpuk -opgestapeld liggen

katut -meegesleurd, meegevoerd

kaweruh(n), kasumerep(k) -bekend

kawilujengan(k), kaslametan(n) -welvaart, welvaren

kawin, ijab, ningkah(volgens de Wet) -huwelijk (‘t trouwen)

mulyaké [olèhé pâdhâ(n),aggènipun sami(k)] kawin [mas(n), jené(k)] -gouden bruiloft

mulyaké [olèhé pâdhâ(n),aggènipun sami(k)] kawin kuningan -koperen bruiloft

mulyaké [olèhé pâdhâ(n),aggènipun sami(k)] kawin slâkâ -zilveren bruiloft

kawinan, kawin(s) -trouwen

kawirangan -schaamte, beschaamd staan, schande,

schaamdelen, geslachtsdelen

kawicaksanan -wijsheid

kawon(k), kalah(n) -’t verliezen (spel, strijd, proces),nederlaag,verlies,

verslagen worden, achterblijven, onderdoen in iets

ingkang kawon(k), kang kalah(n) -verliezer

kawontenan(k), kahanan(n) -toestand, gesteldheid

kawraten(k), kaboten(n) -te zwaar

kawula -ik, mij, wij, ons, horige, dienstknecht, onderdaan

kâyâ -als

kâyâ déné(n), kados dénék -zoals, alsof

kâyâ mengkéné, mengkono, ngéné, ngono(n), kados makaten(k) -zo, aldus, zulk, dergelijk

kayu(n), kajeng(k) -hout

kebak -vol

kebangeten(n), kesangeten(k) -te erg, overmatig, schandelijk

kebanjiran -door een overstroming getroffen

kebentus -zich het hoofd stoten

kebo(n), maésâ(k) -buffel

kebon -moestuin

keblesuk, keblasuk -verkeerd terecht (ge)komen

kebuk, paru -longen

kebul -rook

kebul-kebul -dampend (hete rijst)

kebutuhan -behoefte

kécalan(k), kélangan(n) -verliezen, kwijtraken

kécé -klein plat schelp

kecemplung -in het water (ge)vallen

keciliken(n), kaliten(k) -te klein

kecut -zuur

kedah(k), kudu(n) -moeten

kedalon(n), kewengèn(k) -door de nacht overvallen (op 'n tocht)

kédanan -verliefd, gek op

kedhuwuren(n), kinggilen(k) -te hoog

kedunungan -uitleg, verklaring (geven)

kedut -(zenuw)trilling, trekking aan lichaamsdeel

keduten -'n trilling hebben, zenuwachtig trillen

kèhé(n), akèhé,okèhé(s), kathahipun(k) -aantal, het aantal, hoeveelheid

kèhi, kèki, dikèki -geven, gegeven,

kejâbâ(n), kejawi(k) -behalve

kejawahan(k), kodanan(n) -door een regenbui overvallen

kejawi(k), kejâbâ(n) -behalve

kekerengan -vechten, vechtpartij

kelah -aanklacht, klacht, beklag, klagen

kélangan(n), kécalan(k) -verliezen, kwijtraken

kelar(n), kuwawi(k) -in staat zijn tot

kelârâ-lârâ -bitter (schreien)

kelakuan, klakuan -gedrag, manier

kelalèn(n),kesupèn(k),kelimengan(ki) -vergeten (zijn)

kèlèk -oksel

kèli -meedrijven, wegdrijven, meegevoerd

door de stroom/het water (per ongeluk)

kelimengan(ki),kelalèn(n),kesupèn(k) -vergeten (zijn)

kèlingan(n), kèngetan(k) -zich iets weer herinneren

kelir -doek, projectiescherm bij poppenspel

keliru, klèru(s) -fout, verkeerd

kemajuhan, kamajuhan(n), kamajengan(k) -vooruitgang

kemânggâ, kâlâmânggâ(s) -huisspin

kémawon(k), baé, waé(n) -maar, slechts

kembang(n), sekar(k) -bloem

kembang anggrèk -orchidee

kembang kenângâ -kenongobloem, kenongobloesem

kembang mawar(n), sekar mawar(k) -roos

kembang melathi(n), sekar melathi(k) -jasmijn (bloem)

kembang srengéngé -zonnebloem

kembang teraté -waterlelie

kembaran -paar

kemiri -enkel, enkelbeen

Kemis,dinâ Kemis(n),dinten Kemis(k) -donderdag

kempal(k), kumpul(n) -bij elkaar, zich aaneensluiten, zich samenvoegen

kempalan(k), kumpulan(n) -bijeenkomst, vereniging

kémpol -kuit

kemripik(s) -krokant

kemul(n+k), singeb(ki) -deken

kèn, akèn(k), kon, akon(n) -bevelen, gelasten

kenâ(n), kénging, kènging(k) -mogen, ook: raken, treffen

kenâ di-andel(n), kénging dipunandel(k) -betrouwbaar

kenâkâ(ki), kuku(n+k) -nagel

kenal -bevriend met, bekend met

kenal(s), tetepungan(n), tetepangan(k) -kennismaken, zich voorstellen

kenalan -kennis, vriend

kenceng -strak (touw, gespannen)

kèndel(k),lèrèn(n),mandheg(n) -stilstaan, ophouden, stilhouden, stoppen

kèndel -zwijgen

kendhil -pot, rijstpan, rijstpot

kéné iki -hier

kenèng âpâ?, généyâ?(n), kénging punâpâ?, punâpâhâ?(k) -waarom?

kèngetan(k), kèlingan(n) -zich iets weer herinneren

kénging, kènging(k), kenâ(n) -mogen, ook: raken, treffen

kènging, kénging(k), kenâ(n) -mogen, ook: raken, treffen

kénging punâpâ?, punâpâhâ?(k), kenèng âpâ?, généyâ?(n) -waarom?

kèngkèn(k), kongkon(n) -opdragen, uitsturen

kengkeng -onbuigbaar, stevig, stijf

kenthel -dikvloeibaar

kenur pancing -hengelsnoer

kepâlâ, kepala -hoofd ( v/e instelling etc. )

kepanggih(k), ketemu(n) -aantreffen, ontmoeten

kepanggih kaliyan(k), ketemu karo(n) -vinden (aantreffen, ontmoeten)

kepènak, kepénak(n), sekécâ(k) -aangenaam,gemakkelijk,zich prettig voelen

dikepénakaké(n), dipunsekécakaken(k) -’t gemakkelijk/aangenaam hebben/krijgen

ngénakaké(n), ngénaké(s), ngécakaken(k) -gemakzuchtig

kepeksâ -genoodzaakt

kepéncut -verliefd worden op,zich aangetrokken voelen door

kepéngin -(vruchteloos, ijdel) verlangen,wens,de wens koesteren

kepingin -verlangen

kepireng(k), krungu(n) -horen, vernemen, te horen (krijgen)

keplèsèd -uitglijden

keplindes -overreden (door een voertuig)

kepriyé?(n), kados pundi?(k) -hoe is 't?, hoe gaat 't?

kepriyé kabaré?(s) -hoe is 't?, hoe gaat 't?

kepruk -stuk geslagen, slaan(tegen iem. hoofd)

kerâ(k), kuru(n) -mager

kerep -dikwijls

kèri, kari(n), kantun(k) -overblijven

kerjâ -werk, werken, arbeid, arbeiden

kerjâ peksan -dwangarbeid

kerjanan(s), lowongan -vacature

kerok(s), korok -schrapen, krabben

kerokan -(af)schraapsel

kertas -papier

dhuwit kertas(n), artâ kertas(k) -papiergeld, bankbiljet

késah(k), lungâ(n), tindak(ki) -vertrekken, weggaan

kesangeten(k), kebangeten(n) -te erg

kesasar -verdwaald, zich in de weg vergissen

kèsèd, kèsètan(s) -deurmat

kesektèn -bovennatuurlijke kracht

kesesa(k), kesusu(n) -gehaast

keslomod -zich branden

kesontenen(k), kesorèn(n) -te laat op de middag

kesorèn(n), kesontenen(k) -te laat op de middag

kesripahan -verliezen (‘n sterfgeval hebben)

kesupèn(k),kelalèn(n),kelimengan(ki) -vergeten (zijn)

kesusu(n), kesesa(k) -gehaast

kesuwun, matur kesuwun, matur nuwun -dank u wel, dank je wel, bedankt

ketabrak -in botsing komen

ketemu(n), kepanggih(k) -aantreffen, ontmoeten

ketemu karo(n), kepanggih kaliyan( k) -vinden (aantreffen, ontmoeten)

keterak -(recht v.voren) aangevallen, iets komt af op

kethekan(ki), janggut(n+k) -kin

kethul -bot (niet scherp)

ketingal(k), katon(n) -zichtbaar, te zien

ketiwasan -verongelukt

kétok -te zien

kétoké -lijken, gelijken, het lijkt

ketua, pangarsâ, -voorzitter

kéyong -slak

omah kéyong(n), griyâ kéyong(k) -schelp

kéwan -dier

kewengèn(k), kedalon(n) -door de nacht overvallen (op 'n tocht)

kilap(k), embuh(n) -'k weet het niet

kilap, kilat, bledèk(s) -bliksem

kilat, kilap, bledèk(s) -bliksem

kimâ -grote zeeschelp

kinâ(k), kunâ(n) -oud (uit de oude tijd), ouderwets

kinâ(s), biskoop -filmvoorstelling, bioskoop

kinggilen(k), kedhuwuren(n) -te hoog

kinten kinten(k), kirâ kirâ(n) -ongeveer

kinubengan -omring door

kirâ kirâ(n), kinten kinten(k) -ongeveer

kirang(k), kurang(n) -(nog) te weinig, nog niet genoeg

kirang(k)/kurang(n) terang, ora ngerti(s) -niet weten

kirim(n), kintun(k) -zenden sturen

kirim layang(n), kintun serat(k), nyaosi serat(ki) -’n brief zenden/sturen

kiriman -zending

kitâ(k), aku kabèh(n), kulâ sedâyâ(k), aku pâdhâ(n), kulâ sami(k) -wij

Kitab Al Kur’an -Koran

Kitab Suci -Heilig boek, Bijbel

kithâ(k), kuthâ(n) -stad

kitiran, pèntilator -ventilator

kiyai -man van enig aanzien, heilige

klakuan, kelakuan -gedrag, manier

klambi(n), rasukan(k), jas(n+k) -jas, baadje

klâpâ(k), krambil(n) -klapper

klaras, blarak, runtah -droge bladeren

(mati) klelep -verdrinken

klâsâ(n), gelaran(k) -mat, rietenmat

klawu, kulawu -grijs

klawu semu biru -grijsblauw

(mati) klelep -verdrinken

klèntu(k), klèru(n) -(per ongeluk) verwisseld,in de plaats van

(‘t goede, bedoelde), verkeerd, zich vergissen,

vergissing

klér(s), wernâ, warnâ(n), werni, warni(k) -kleur

klèru(n), klèntu(k) -(per ongeluk) verwisselkd,in de plaats van

(‘t goede, bedoelde), verkeerd, zich vergissen,

vergissing

klèru(s), keliru, kliru, klintu(n), klintun(k) -fout, verkeerd, zich vergissen

kliling -rondgaan, de ronde doen(inspectie)

kliling, turné -tournee, rondgaan

klintang-klinting -doelloos rondlopen

klintu(n), klèru(s), keliru, kliru, klintun(k) -fout, verkeerd, zich vergissen

klintun(k), klèru(s), keliru, kliru, klintu(n) -fout, verkeerd, zich vergissen

kliwat(k) -over, voorbij

kobong -in brand geraakt

kodanan(n), kejawahan(k) -door een regenbui overvallen

koki -keukenmeid, interieurverzorgster

kombong -kippenhok, eendenhok

komisaris -commissaris

kon, akon(n), kèn, akèn(k) -bevelen, gelasten

kondangan -uitgenodigd tot, aanzitten aan een

gemeenschappelijke maaltijd (slametan)

kondhang -bekend, vermaard

kondur(ki), wangsul(k), bali(n) -terugkeren, terugkomen

kondur(ki), mulih(n), mantuk(k) -naar huis gaan, thuis komen, teruggaan

kongkon(n), kèngkèn(k) -opdragen, uitsturen

kongkonan(n+k), putusan(ki) -boodschap sturen, bode, ‘n bode

konten(k), lawang(n) -deur

konten medal(k), dalan metu(n) -uitgang (deur)

konten mlebet(k), lawang mlebu(n) -ingang (deur van gebouw)

konten ngajeng(k), lawang ngarep(n) -voordeur

konten wingking(k), lawang mburi(n) -achterdeur

konthol(s),planangan(n), pajaleran(k),kalami(ki) -mannelijke geslachtsorgaan, penis

koran(s), layang kabar(n), serat kabar(k) -krant

korèk api, rèk -lucifers

korèng -zweer, wond(s), wondje(s)

korèngen -'n huidwondje hebben

korok, kerok(s) -schrapen, krabben

kosong -leeg, onbezet (plaats)

kothong -leeg (inhoud)

kowé(n),sampéyan(k),panjenengan(ki) -jij, je, u

kowé pâdhâ(n),sampéyan sami(k),panjenengan sami(ki) -jullie

krâmâ, jâwâ sing alus -formeel Javaans, welgemanierd spreken,

beleefde woordkeus, goede gang van zaken,

orde, goede manieren, beleefde taal

krâmâ désâ -boerse (en dialectische) woordkeus

krâmâ inggil -(heel) formeel Javaans, eerbiedige woordkeus

krâmâ madiyâ -tussen/flexibele spreekstijl, spreekstijl afhankelijk

van de situatie neigend/bewegen naar

de ngoko- of krâmâ-vorm

di-kramakaké -spreken/praten in beleefde taal

krambil(n), klâpâ(k) -klapper

krangan -kraan

krasan -zich thuis voelen

krengseng-krengseng -zingen (water)

krétâ sepur, sepur -trein, spoortrein

kreteg, broki(s) -brug

kreteg sepur -spoorbrug

krosi -stoel

krungu(n), kepireng(k) -horen, vernemen, te horen (krijgen)

(k)ubeng -omtrek

kuburan(n+k), pasaréan(ki) -graf, laatste rustplaats

kucing -kat, poes

kuciwâ -onderdoen, de mindere zijn

kudu(n), kedah(k) -moeten

kuku(n+k), kenâkâ(ki) -nagel

kukul -puistje

kukus -rook, stoom

kukusan -rijststomer

kulâ(k), aku(n), dalem(ki) -ik

kulâ nuwun -wanneer ‘t mij vergund is (uit beleefdheid,

bij binnenkomen, beginnen te spreken etc),

met uw verlof (beleefdheidstussenzinnetje)

kulâ sami(k), aku pâdhâ(n), kitâ(k), aku kabèh(n), kulâ sedâyâ(k) -wij

kulâ sedâyâ(k), aku kabèh(n), kitâ(k), aku pâdhâ(n), kulâ sami(k) -wij

kulâ-mitrâ -familie en vrienden

kulâwargâ -inclusief de familie/gezin

kulinâ -gewoon, gewend

kulit -huid

kulit ayam -opperhuid

kulon -westen, westelijk

kum -in water weken

dikumbah -(af-, uit-) gewassen (kleren)

kumbahan -wasgoed

kumlèbèt (Ij) -wapperen

kumpul(n), kempal(k) -bij elkaar, zich aaneensluiten, zich samenvoegen

kumpulan(n), kempalan(k) -bijeenkomst, vereniging

kunâ(n), kinâ(k) -oud (uit de oude tijd), ouderwets

kunci -sleutel, deurslot

dikunci -op slot, gesloten

kuncung, jambul -kuif

kuning(n), jené(k) -geel

semu kuning(n), semu jené(k) -geelachtig

kuning ngembang asem(n), jené nyekar asem(k) -oranje

kuping(n+k), talingan(ki) -oor

kurâ -schildpad (landschildpad)

kurang(n), kirang(k) -(nog) te weinig, nog niet genoeg

kurang luwih -zeker

kurang(n)/kirang(k) terang, ora ngerti(s) -niet weten

kuru(n), kerâ(k) -mager

kurungan -kooi

kuthâ(n), kithâ(k) -stad

kutil -wratje

kuwadonan(n),pawèstrèn(k), badhong(ki), turuh(s) -vrouwelijk geslachtsorgaan

kuwajibané tiyang jejodhoan(k), kuwajibané wong jejodhoan(n) -huwelijksplicht

kuwajibané wong jejodhoan(n), kuwajibané tiyang jejodhoan(k) -huwelijksplicht

kuwatir(n), kuwatos(k), wedi(n), ajrih(k) -bang, vrees, vrezen

kuwawi(k), kelar(n) -in staat zijn tot

kuwi, iku(n), punikâ(k) -die (aanwijzend voornaamwoord)

kyai -heilige, heilige voorwerpen (wapens, pusâkâ)

(ouderwets) leraar in mystiek

kuwuk -ronde schelp

L

laboratorium, kamar obat -laboratorium

lacut -te ver gaan (met praten, pretmaken)

lading, péso -mes

lagi(n), saweg(k) -nog bezig zijn met

lairan(n+k), wiyosan(ki) -geboorte, geboortedatum

lair(n+k), miyos(ki) -geboren (worden)

lajeng(k), banjur(n) -vervolgens, daarna

lakang, wlakang -lies

lali(n), supé(k) -vergeten(s), niet meer denken aan

lambé(n+k), lathi(ki) -lip

lambéné kuwadonan(n), lambéné pawèstrèn(k) -schaamlippen

lambéné pawèstrèn(k), lambéné kuwadonan(n) -schaamlippen

lami(k), lawas(n) -oud (tijdsduur)

lami-lami(ki),lawas-lawas(n),dangu-dangu(k) -op den duur, tenslotte

laminipun, dangunipun(k), lawasé(n) -gedurende

lamping -handdoek

lampu -lamp

lampu dhudhuk -staande lamp

lampu gantung -hanglamp

lampu robyong -glazen/kristallen kroon

lampu sentér, lampu sentir -zaklantaarn

lampu tèplok -muurlamp

lan(n), tuwin, kaliyan(k) -en

lan sapanunggalané(n),-sapanunggilanipun(k) -enzovoorts

lanang(n), jaler(k) -mannelijk

lancingan, cawet -schaamdoek (tussen de benen doorgehaald)

langit -uitspansel, hemel

langkung(k), luwih(n) -over, voorbij

langkung(k), liwat(n) -over, voorbij (ge)komen

langkung saking(n), luwih sâkâ(n) -meer dan ...

langkung tinimbang(k), luwih tinimbang(n) -meer dan ...

lapak -zadel

lârâ(n), sakit(k), gerah(ki) -ziek (zijn), pijn, pijn doen

lârâ banyunen(n),sakit toyanen(k),mèncrèt -diarree hebben, dunne stoelgang/afgang

lârâ watuk(n) -last van hoestbuien, verkouden, grieperig

lârâ weteng(n), sakit weteng(k) -buikpijn

larang(n), awis(k) -duur

laré(k), bocah(n) -kind (in 't algemeen)

laré èstri(k), bocah wadon(n) -meisje

laré jaler(k), bocah lanang(n) -jongen

laris -gauw verkocht, gewild, goede afzet hebben

layang(n), serat(k) -brief, contract, bewijsstuk

layang kabar(n), serat kabar(k), koran(s) -krant

layang pratândâ kawin(n), serat pratândâ kawin(k) -trouwakte

layang suruhan(n), serat sedhahan(k) -uitnodiging voor vergadering

layang utang(n), serat sambutan(k) -rekening

layangan -vlieger (speelgoed)

latar -voorerf

lathi(ki), lambé(n+k) -lip

latu(k), geni(n) -vuur

lawang(n), konten(k) -deur

lawang mburi(n), konten wingking(k) -achterdeur

lawang mlebu(n), konten mlebet(k) -ingang (deur van gebouw)

lawang ngarep(n), konten ngajeng(k) -voordeur

lawas(n), dangu(k) -langdurend (tijdsduur)

lawas(n), lami(k) -oud, vroeger (tijdsduur)

lawas-lawas(n), dangu-dangu(k), lami-lami(ki) -op den duur, tenslotte

lawasé(n), laminipun, dangunipun(k) -gedurende

lebet(k), jero(n) -diep

lebetan(k), lebon(n) -doelpunt

lebon(n), lebetan(k) -doelpunt

lelârâ(n), sesakit(k) -ziekte

legi -zoet (smaak)

semu legi -zoetachtig

leluhur -voorouders

lemâ(k), lemu(n) -dik (mens, dieren, planten)

lemah(n), siti(k) -aarde, grond

lemantun(k), lemari(n) -kast

lemari(n), lemantun(k) -kast

lemantun sandhangan(k), lemari sandhangan(n) -klerenkast

lemari sandhangan(n), lemantun sandhangan(k) -klerenkast

lembat(k), lembut(n) -fijn, dun

lembu(k), sapi(n) -koe

lembut(n), lembat(k) -fijn, dun

lèmèk jogan -vloerkleed

lèmèk kasur, seprè -sprei

lemes -lenig, slap, krachteloos, goed buigzaam

lempag -schop, spade

lemu(n), lemâ(k) -dik (mens, dieren, planten)

lemud, lemut -muskiet

lenceng -strak (lijnrecht zonder bocht)

lengâ(n), lisah(k) -olie

lengen -arm (lichaamsdeel)

lenggah(k),lungguh(n),pinarak(ki) -zitten [njagong(s)(n)]

lengganan -abonnee

dadi lengganané(n), dados lenggananipun(k) -zich abonneren op

dhuwit lengganan(n), artâ lengganan(k) -abonnementsprijs

pethuk lengganan -abonnementsbewijs

lepat(k), luput(n) -mis, missen (niet raak), fout (zijn, maken),

ongelijk hebben, verkeerd (fout)

lèpèk, lèpèkan -schoteltje (bij kopje)

lèpèkan, lèpèk -schoteltje (bij kopje)

lèpèn(k), kali(n) -rivier

lèrèn(n),mandheg(n),kèndel(k) -stilstaan, ophouden, stilhouden, stoppen

leres(k), bener(n) -goed, juist

lestantun(k), lestari(n) -hetzelfde blijven, onveranderd

lestari(n), lestantun(k) -hetzelfde blijven, onveranderd

lésus(s), lisus -wervelwind

lidhah(ki), ilat(n+k) -tong

limâ(n), gangsal(k) -vijf (5)

limâlas(n), gangsalwelas(k) -vijftien (15)

limangsèn(s), sekelip -stuiver

limpâ -milt

limrahipun(k), lumrahé(n) -gewoonlijk (zie ook: adaté)

lincip -puntig, spits toelopend, met ‘n scherpe punt

dilincipi -van een scherpe punt voorzien

lindhu -aardbeving

lintang -ster, sterrenbeeld

lintu, lelinton. lintonan(k), ijol, ijolan, ijol-ijolan(n) -ruilen (v. kledingstuk, taak etc.)

dipunlintokaken(k), di-ijolaké(n) -men gaat/wil ruilen, inruilen

dipunlintoni(k), di-ijoli(n) -geruild voor, geruild tegen, verruilen

nglintoni(k), ngijoli(n) -verruilen

lirang, welirang -zwavel

liri, lirih -langzaam, traag, zachtjes (geluid, aanraking)

lisah(k), lengâ(n) -olie

lisus, lésus(s) -wervelwind

liwat -via

liwat(n), langkung(k) -over, voorbij (ge)komen

liwatan -vervolgens, daarna, hierna

liyâ(n), sanès(k) -ander(e)

loh -vruchtbaar

loh-jimawi (Ij) -vruchtbaar(van grond)

loloh(ki), jampi(k), jamu(n) -medicijn (homeopatisch)

lombok -peper

lombok jemprit, lombok rawit/umpling -Cayenne peper, kleine zeer scherpe peper

lombok rawit, lombok jemprit/umpling -Cayenne peper, kleine zeer scherpe peper

lombok umpling, lombok jemprit/rawit -Cayenne peper, kleine zeer scherpe peper

lor (zie ook ngalor) -in 't noorden, noordelijk van

loro(n), kalih(k) -twee

lorokan, slorokan(s) -lade

los, bangsal -loods

lowongan, kerjanan(s) -vacature

lubèr -over de rand stromen, overlopen

ludirâ -bloed

luh -traan

luhur -verheven

lumayan -’t gaat wel, ‘t gaat nogal, redelijk, beter dan niets

lumbung -rijstschuur

lumrahé(n), limrahipun(k) -gewoonlijk (zie ook: adaté)

lungâ(n), késah(k), tindak(ki) -vertrekken, weggaan

lungguh(n),lenggah(k),pinarak(ki) -zitten [njagong(s)(n)]

lunyu -glad, glibberig

luput(n), lepat(k) -mis, missen (niet raak), fout (zijn, maken),

ongelijk hebben, verkeerd (fout)

luruh -zachtmoedig, zacht, vreedzaam van uiterlijk

luwangan, uwang -kuil (om iets in te begraven, grafkuil), valkuil

luwih(n), langkung(k) -meer dan, en meer dan dat

luwih becik -beter, plus (optelling)

luwih semono -toch

luwih sâkâ(n), langkung saking(n) -meer dan ...

luwih tinimbang(n),langkung tinimbang(k) -meer dan ...

M

ma(s)(n),embok(n),biyung(k),ibu(ki) -moeder

mabur -vliegen

miber -vliegen (vogel, insekt)

mâcâ(n), maos(k) -lezen

macan(n), simâ(k) -tijger

macan tutul(n), simâ tutul(k) -panter

macangaké -verloven

macul -omspitten

madu -honing

madiya -midden

maédahi -nuttig, nut hebben

maésâ(k), kebo(n) -buffel

mageri -omheinen

maiben(k), maido(n) -verwijten, iemand verwijten, niet geloven

maido(n), maiben(k) -verwijten, iemand verwijten, niet geloven

majeng(k), maju(n) -vooruitgaan, vooruitkomen

maju(n), majeng(k) -vooruitgaan, vooruitkomen

makani(n), nedhani(k) -eten geven aan dieren

malang -dwars, dwarsliggen

got malang -dwarsgoot

malangaké, dimalangaké -dwars leggen, dwars zetten

malem minggu, setu bengi(n), setu dalu(k) -zaterdagavond

males -lui

malih(k), manèh(n) -weer, nog eens

maling(n), pandung(k) -dief

mamang -oom (broertje van ouder[s])

mambengi(k), ngalangi(n) -hinderen, verhinderen, tegenhouden

mamring -verlaten, uitgestorven (plaats, iedereen weg)

manah(k), ati(n), galih, panggalih(kI) -hart (figuurlijk), gemoed, humeur, stemming

damel trenyu ing manah(k), gawé trenyu ing ati(n) -ontroeren

manahi(k), menggalihi(ki), mikiri(n -denken aan, denken over

mancing -hengelen

mandhap(k), mudhun(n) -naar beneden gaan/komen, dalen, uitstappen

mandhap(k), medhun(n), tumedhak(ki) -afdalen, afstappen, uitstappen, dalen

mandheg(n),lèrèn(n),kèndel(k) -stilstaan, ophouden, stilhouden, stoppen

manèh(n) malih(k) -weer, nog eens

mangan(n),nedhâ(k),dhahar(ki) -eten, nuttigen

mânggâ, sumânggâ(k), ayuk, ayuh(n) -kom! (aansporing, uitnodiging om mee te gaan of

iets te doen)

mânggâ, sumânggâ -alstublief, alsjeblief, wees zo goed

mânggâ mârâ -onzeker zijn, aarzelen

manggèn(k), manggon(n) -wonen, verblijven, zich prettig thuis voelen (in iets)

manggèn wonten ing(k), manggon ânâ ing(n) -wonen, woonachtig (verblijf in de bijv. stad)

manggih,mangihi(k), nemu,nemoni(n) -vinden (na zoeken, bedenken, uitvinden), ontdekken

manggih akal(k), nemu akal(n) -een idee krijgen, op een idee komen

manggihi,mangih(k), nemoni, nemu(n) -vinden (na zoeken, bedenken, uitvinden),

ontdekken, ‘n ontmoeting/onderhoud hebben

manggihaken(k), nemokaké(n) -’n ontmoeting tot stand brengen, bruiloft houden,

laten trouwen, vinden

manggon(n), manggèn(k) -wonen, verblijven, zich prettig thuis voelen (in iets)

manggon ânâ ing(n), manggèn wonten ing(k) -wonen, woonachtig (verblijf in de bijv. stad)

mangké(k), mengko(n) -straks (toekomende)

mangké dalu(k),mengko bengi(n) -vanavond (toekomende)

mangké sonten(k), mengko soré(n) -vanmiddag

mangkok -kleine schaal, kom, kommetje, grote kop

mângsâ ketigâ -drogetijd

mângsâ rendheng -regentijd

mangsak, masak -koken

mangsulaken(k), mbalèkaké(n) -teruggeven, terugbrengen

mangsuli(k), balèni(n) -overdoen, opnieuw doen, herhalen

mantèn(s), pangantèn [lanang-wadon(n),jaler-èstri(k),kakung-putri(ki)] -bruidspaar

mantèn wedok(s), pangantèn [wadon(n),èstri(k),putri(ki)] -bruid

mantèn lanang(s), pangantèn [lanang(n),jaler(k),kakung(ki)] -bruidegom

[duwé gawé(n), gadhah damel(k), kagungan damel(ki)] mantu-bruiloft vieren (v. kind, dochter)

mantènan(s) -trouwpartij

mantep -kalm en vastberaden,

trouw (vriendschap, standvastig)

manton -bruiloftfeest, bruiloft, huwelijksfeest

mantuk(k),mulih(n),kondur(ki) -naar huis gaan, thuis komen, teruggaan

mantun(k), mari(n) -genezen, klaar, over, beëindigd, beter,

ophouden met iets verkeerd doen, zich beteren

manuk(n), peksi(k) -vogel

manut -volgens

manut watoning kasarjanan -wetenschappelijk (volgens de wetenschap)

maos(k), mâcâ(n) -lezen

mapan tilem(k), mapan turu(n) -zich te slapen leggen

mapan turu(n), mapan tilem(k) -zich te slapen leggen

marang(n), dhateng(k) -naar, aan (persoon)

marani -naderbij komen

marani(n), murugi(k), nedhaki(ki) -ophalen, afhalen, halen

marem -tevreden, voldaan

Maret -Maart

margi/mergi(k), dalan(n) -weg, straat, route

margi/mergi medal(k), dalan metu(n) -uitgang (weg)

margi/mergi mlebet(k), dalan mlebu(n) -ingang (weg)

mari(n), mantun(k) -genezen, klaar, over, beëindigd, beter,

ophouden met iets verkeerd doen, zich beteren

maringi(n) -geven (aan een ‘mindere’) (schenken)

maringi pangapunten(k), maringi pangapurâ(n), ngapunten(k), ngapurâ (n) -genade bewijzen

maringi pangapurâ(n), maringi pangapunten(k), ngapurâ (n), ngapunten(k) -genade bewijzen

mas(n), jené(k) -goud

mas mirah -schat (liefste)

mâsâ bisâhâ?(n), mâsâ sagedâ?(k) -hoe zou dat kunnen?

mâsâ sagedâ?(k), mâsâ bisâhâ?(n) -hoe zou dat kunnen?

masak, mangsak -koken

masarakat -maatschappij (de menselijke maatschappij)

mâtâ(n), mripat(k), tingal, paningal(ki) -oog, ogen

panèn mâtâ -met de ogen(kunnen, mogen) genieten

mathem -kalm en tevreden (voldaan)

mati(n), pejah(k), sédâ(ki) -dood

mati klebon racun(n), pejah klebetan racun(k) -dood door vergiftiging

mati klelep -verdrinken

matur -zeggen (tot een meerdere)

matur kesuwun, matur nuwun, kesuwun -dank u wel, dank je wel, bedankt

matur nuwun, matur kesuwun, kesuwun -dank u wel, dank je wel, bedankt

matur uningâ(ki),nyukani sumerep(k),awèh weruh(n) -kennis geven

mawa(n), mawi(k) -met, oorzaak, aanleiding, reden

mawi(k), mawa(n) -met, oorzaak, aanleiding, reden

mawi sih-kawelasan dhateng(k),nganggo sih-kawelasan marang(n) -genadig jegens

mawur -verspreid liggen

mbabad -wieden, (gelijk) kappen van onkruid

mbah(n+k), éyang(ki) -grootouder, grootvader, grootmoeder

mbah-mbah(s) -oude personen, oud persoon

mbah lanang(s) -opa

mbah wédok(s) -oma

mbakar -poffen (in de gloeiende as)

mbako(n), sâtâ(k) -tabak

mbakyu, yu(s) -zuster

mbalèkaké(n), mangsulaken(k) -teruggeven, terugbrengen

mbalèni(n), mangsuli(k) -overdoen, opnieuw doen, herhalen

mbanjuraké(n), nglajengaken(k) -vervolgen (voortzetten)

mbarengi(n), nyarengi(k) -juist (samen) treffen, op ‘n datum vallen

mbédahaké kaliyan(k), mbédahaké karo(n) -verschil maken tussen

mbédahaké karo(n), mbédahaké kaliyan(k) -verschil maken tussen

mbedhagal -met ruwe hand, hardhandig

mbénjing mugi sagedâ pepanggihan malih(k) -tot ziens

mbésuk mugâ bisâhâ temonan menèh(n)

tumekâ mbésuk pethuk manèh[s](n), -tot ziens

demugi mbénjing kepanggih malih[s](k)

mbésuk mugâ bisâhâ temonan menèh(n), -tot ziens

mbénjing mugi sagedâ pepanggihan malih(k)

demugi mbénjing kepanggih malih[s](k), -tot ziens

tumekâ mbésuk pethuk manèh[s](n)

mbektâ(k), nggâwâ(n) -brengen, meenemen

mbendungi -bedijken, opdammen

mbikak(k), mbukak(n) -openen

mbiyèn(s)(n), dhèk biyèn(n), kâlâ rumiyin(k) -vroeger

mblayang, blayangan -rondzwerven, van huis weglopen

mblenjani -zich niet houden aan ‘n afspraak (bij geliefden)

mbobot(ki), meteng(n), wawrat(k) -zwanger

mbok menâwâ(n), mbok menawi(k) -misschien, ja misschien

mbok menawi(k), mbok menâwâ(n) -misschien, ja misschien

mbongkar -lossen

mboten(k), ora(n) -niet, neen

mboten angsal(k), ora olèh(k) -'t mag niet

mboten antawis dangu(k),ora antârâ suwé(n) -niet lang daarna

mboten babar pisan(k), ora babar pisan(n) -helemaal niet

mboten isin(k), ora isin(n) -schaamteloos

mboten kénging(k), ora kenâ(n) -verboden

mboten leres(k), ora bener(n) -verkeerd (onjuist, slecht)

mboten naté(k), ora tau(n) -nooit

mboten ngrèwès(k), ora ngrèwès(n) -zich er niets van aantrekken

mboten patos(k), ora pati(n) -niet zo erg

mboten sios,wandé(k),ora sidâ,wurung(n) -'t gaat niet door

mbotenâ(k), orahâ(n) -indien niet

mbrangkang, brangkangan -kruipen, op handen en voeten lopen

mbrengkut anggènipun(k), mbrengkut enggoné(n) -zich inspannen voor, zich drukmaken met

mbrengkut enggoné(n), mbrengkut anggènipun(k) -zich inspannen voor, zich drukmaken met

mbrujul,mluku(n),nggarap(s)(n) -ploegen

mbubut, jabut -uittrekken

mbujal(k), mbuwang(n) -weggooien

mbujeng(k), mburu(n) -op jacht gaan, jagen

mbukak(n), mbikak(k) -openen

mbungkuk(s) -buigen

mbungkus, mbuntel -inpakken

mbuntel, mbungkus -inpakken

mburu(n), mbujeng(k) -op jacht gaan, jagen

mbuwang(n), mbujal(k) -weggooien

mecah, dipecah -vernietigen (heerschappij, breken)

medal(k), metu(n) -verschijnen (uitkomen, boek)

medal(k), metu(n), mitos(ki) -naar buiten gaan/komen, eruit gaan

medhun(n), mandhap(k), tumedhak(ki) -afdalen, afstappen, uitstappen, dalen

mèh -bijna

Mei -mei

méjâ, mèjâ -tafel

méjâ kanggé nyerat(k)(s), méjâ kanggo nulis(n)(s), méjâ panulisan(n+k) -schrijftafel

méjâ kanggo nulis(n)(s), méjâ kanggé nyerat(k)(s), méjâ panulisan(n+k) -schrijftafel

méjâ panulisan(n+k), méjâ kanggo nulis(n)(s), méjâ kanggé nyerat(k)(s) -schrijftafel

meksâ, peksâ -dwingen

meksâ -toch

mélai(k), molai(n) -beginnen, starten, te beginnen met

mélok(s) -meedoen, meegaan

mèlu, ngancani(n),tumut(k),ndhèrèk(ki) -meegaan met, meedoen met, vergezellen

mémang (Ij) -inderdaad

memengsahan(k), memungsuhan(n) -vervolging (vijandschap tegen)

memplem -niet krokant, slap

memungsuhan(n), memengsahan(k) -vervolging (vijandschap tegen)

menangi(n), meningi(k) -beleven, erbij zijn

menâwâ(n), menawi(k) -als, indien, wanneer, wat betreft, dat

menâwâ(n), menawi, manawi, menawèn, menanten, menantun(k) -als, indien, wanneer

menawi(k), menâwâ(n) -als, indien, wanneer, wat betreft, dat

menawi(k), yèn,nèk(n) -als, indien

menawi boten...(k), yèn ora...(n) -anders ...

mèncrèt(s), lârâ banyunen(n), sakit toyanen(k) -diarree hebben, dunne stolgang/afgang

mèndâ(k), wedhus(n) -geit

mendhet(k),njupuk(n),njumpuk(s) -nemen, halen

mendheti(k), njupuki(n) -oprapen

mendhung -bewolkt

mènèhaké(n), nyukakakan(k) -geven aan

mènèhi(n), ngèki, ngekèki(s)(n), nyukani(k) -geven

meneng -stil zijn

menggalihi(ki), mikiri(n), manahi(k) -denken aan, denken over

mêngimport -importeren, overnemen

mengko(n), mangké(k) -straks (toekomende)

mengko bengi(n),mangké dalu(k) -vanavond (toekomende)

mengko soré(n), mangké sonten(k) -vanmiddag

mengandap(k), mengisor(n) -naar beneden gaan

mengisor(n), mengandap(k) -naar beneden gaan

meningi(k), menangi(n) -beleven, erbij zijn

menit (n+b) -minuut

mentah -ruw, ruwheid (onbewerkt)

mentas -pas, zoëven

mènthok(s), bèbèk(n), kambangan(k) -eend

menyang(n), dhateng(k) -naar (plaats), (gaan) naar

menyang ngendi?(n),dhateng pundi?(k) -waarheen?

menyanyi -zingen (Europees, in de kerk)

merak-ati, mrak-ati(n), mrak-atos(k) -liefelijk, lieftallig (van voorkomen)

merang, damèn -padistro, rijststro

merdikâ -zonder gezag boven zich, vrij

merdikani -verklaren

mergèn sepur(k), dalanan sepur(n) -spoorbaan, spoorweg, treinbaan

mesakaké, sayang, èman, éman -jammer

mèsa-mèsem, mèsem -glimlachen

mèsem, mèsa-mèsem -glimlachen

mesthi, temtu -vast, stellig

meteng(n), wawrat(k), mbobot(ki) -zwanger

methik -plukken

methiki -uitlezen, groenten voorbereiden(s)

methinthing -strak (kleding)

methuk -tegemoet komen

metu(n), medal(k) -verschijnen (uitkomen, boek)

metu(n), medal(k), mitos(ki) -naar buiten gaan/komen, eruit gaan

miber -vliegen (vogel, insekt)

midanget(ki), ngrungu(n) -horen

mikiri(n), manahi(k), menggalihi(ki) -denken aan, denken over

milanipun(k), mulané(k) -daarom

mili -stromen (vloeistof)

milih -uitkiezen

milihi -sorteren

milihaké -laten stromen

milyun -miljoen

mimis, pèlor -kogel

mindhak(k), mundhak(n) -anders ...

minggah(k),,munggah(n) -instappen, aan boord gaan

minggu -week

Minggu,dinâ Minggu(n),dinten Minggu(k) -zondag

minggu ingkang kapengker(k), minggu sing kepungkur(n) -vorige week

minggu ngajeng(k), minggu ngarep(n) -volgende week

minggu ngarep(n), minggu ngajeng(k) -volgende week

minggu sing kepungkur(n), minggu ingkang kapengker(k) -vorige week

minteri -te slim af zijn

mirah(k), murah(n) -goedkoop, voordelig

mirengaken(k), ngrungokaké(n) -luisteren

miring -hellen, schuin(staan)

mitos(ki), metu(n), medal(k) -naar buiten gaan/komen, eruit gaan

mitrâ, kâncâ -vriend, makker

miyambak(k), ndhéwé(n) -op zich zelf staand

miyambaki(k), ndhèwèki(n) -enig, buitengewoon

miyos(ki), lair(n+k) -geboren (worden)

miyos(ki), metu(n), medal(k) -naar buiten gaan/komen, eruit gaan

miyos siniwâkâ -audiëntie houden

mlajeng(k), mlayu(n) -rennen, op de vlucht slaan

mlaku(n), mlampah(k) -lopen, gaan, op gang komen, circuleren

mlampah(k), mlaku(n) -lopen, gaan, op gang komen, circuleren

mlarat -arm

mlayu(n), mlajeng(k) -rennen, op de vlucht slaan

mlebet(k), mlebu(n) -naar binnen gaan

mlebu(n), mlebet(k) -naar binnen gaan

mlempem -oudgebakken

mluku,mbrujul(n),nggarap(s)(n) -ploegen

mocot, dipocot -ontslaan (bedanken)

mogok -staken, ophouden

molai(n), mélai(k) -beginnen, starten, te beginnen met

moleikat -engel

momotaké -inladen

momoti -beladen

mondhok ânâ ngomahé..(n), mondhok wonten griyanipun..(k) -wonen bij iemand, inwonen

mondhok wonten griyanipun..(k), mondhok ânâ ngomahé..(n) -wonen bij iemand, inwonen

montor -auto

montor bus -bus

montor keblak, sepédha montor -motorfiets

montor mabur,palwâ udârâ,kapal mabur(s) -vliegtuig

morat-marit -warboel, overal heen weggeraakt

mrak-ati, merak-ati(n), mrak-atos(k) -liefelijk, lieftallig (van voorkomen)

mrak-atos(k), mrak-ati, merak-ati(n) -liefelijk, lieftallig (van voorkomen)

mrambat -klimmen, zich uitbreiden, uitstrekken tot

mrangkoni -een postzegel plakken op

mrasuk -binnendringen

mréné(n), mriki(k) -hierheen(komen)

mriki(k), mréné(n) -hierheen(komen)

mriksâ -onderzoeken, inspecteren

mriksani(ki), ningali(k), nonton(n) -aanschouwen, gaan kijken(naar vertoning)

mriksani -(iets te) zien,horen,voelen (krijgen),

kijken naar, zich bekommeren om

mriku(k), mrono(n) -daarheen(gaan)

mripat(k),mâtâ(n),tingal,paningal(ki) -oog, ogen

mrono(n), mriku(k) -daarheen(gaan)

-mu(n), -sampéyan(k), -panjenengan(ki) -jouw (bezttelijke vnw)

mubeng -draaien (in ‘t rond), wentelen, rondlopen

mudhâ -jong, jongere

mudhâ pangarsâ, wakil pangarsâ -ondervoorzitter

mudhun(n), mandhap(k) -naar beneden gaan/komen, dalen, uitstappen

medhuk,mudhun(n), mandhap(k), tumedhak(ki) -naar beneden gaan/komen, afdalen,

af-/uitstappen, dalen (prijs)

mudunaké -neerlaten

mulané(k), milanipun(k) -daarom

mulangi -onderwijzen, onderwijs geven

mulih(n),mantuk(k),kondur(ki) -naar huis gaan,thuis komen, teruggaan, weggaan

mulyâ -heerlijk, verheven, in heerlijkheid leven

dimulyakaké -gehuldigd, geëerd, gevierd (gebeurtenis dag)

urip mulyâ(n), gesang mulyâ(k) -heerlijk leven, gelukkig leven

mulyaké [olèhé pâdhâ(n),aggènipun sami(k)] kawin [mas(n), jené(k)] -gouden bruiloft

mulyaké [olèhé pâdhâ(n),aggènipun sami(k)] kawin kuningan -koperen bruiloft

mulyaké [olèhé pâdhâ(n),aggènipun sami(k)] kawin slâkâ -zilveren bruiloft

mundhak(n), mindhak(k) -anders...

mundri(ki), penthil(n+k) -tepel

mundur -achteruit, achteruitgaan

mundut(ki),nyuwun(k),njaluk(n) -vragen om

mung(n), namung(k) -maar, slechts

mung awit sângkâ sih-palimirmâ(n), namung awit saking sih-palimirmâ(k)-uit gunst

mung sepélé(n), mung sepanten(k) -de moeite niet waard, bijna niets

mung sepanten(k), mung sepélé(n) -de moeite niet waard, bijna niets

munggah(n), minggah(k) -instappen, aan boord gaan

mungsuh -vijand, tegenstander

murah(n), mirah(k) -goedkoop, voordelig

murni -rein (onvermengd)

murugi(k), marani(n), nedhaki(ki) -ophalen, afhalen, halen

mustâkâ(ki), endhas(n), sirah(k) -hoofd, kop

mustâkâ wingking(ki),

sirah wingking(k), endhas buri(n) -achterhoofd

mustakil -ondenkbaar, ongelooflijk

mutiyârâ -parel

muwun(ki), nangis(n+k) -huilen

N

nama, wastâ(k), jeneng(n) -naam

nambahi -toevoegen, bijdoen, bijvoegen

nambani(n), nambèni, njampèni(k) -genezen,beter maken,behandelen,medicijn geven

nambani(n), nambèni, njampèni(k) -genezen,beter maken,behandelen,medicijn geven

nampani(n), nampèni(k) -in ontvangst nemen

nampèni(k), nampani(n) -in ontvangst nemen

namung(k), mung(n) -slechts

namung awit saking sih-palimirmâ(k), mung awit sângkâ sih-palimirmâ(n) -uit gunst

nandur(n), nanem(k) -planten

nanduri(n), nanemi(k) -beplanten

nanem(k), nandur(n) -planten

nanemi(k), nanduri(n) -beplanten

nanging -maar, doch

nangis -wenen

nangis(n+k), muwun(ki) -huilen

nangisi -bewenen, wenen over

nângkâ sabrang, sirsak -zuurzak (vrucht)

nangkep -arresteren

narik -trekken (aan touw etc.), meetrekken

narik ati -aantrekkelijk

ndadèkaké(n), ndadosaken(k) -veroorzaken, benoemen tot

ndadosaken(k), ndadèkaké(n) -veroorzaken, benoemen tot

ndandani(n), ndandosi(k) -repareren

ndandosi(k), ndandani(n) -repareren

ndang, endang -dadelijk, spoedig (bij een opdracht/bevel)

ndawahi(k), nibani(n) -vallen op (iets)

ndeleng(n), ningali(k) -zien, kijken

ndelik -zich verbergen, zich verstoppen, verschuilen

dhelikan -verstoppertje spelen

ndhangir -schoffelen

ndhas, endhas(n), sirah(k), mustâkâ(ki) -hoofd, kop

ndhedher -poten, zaden uitleggen

ndhèrèk(ki), mèlu, ngancani(n), tumut(k) -meegaan met, meedoen met, vergezellen

ndhéwé(n), miyambak(k) -op zich zelf staand

ndhèwèki(n), miyambaki(k) -enig, buitengewoon

ndhisiki(n), ngrumiyini(k) -vooropgaan, vooruitgaan (voor iemand uitlopen)

ndhodhok -hurken, op de hurken gaan zitten

nduwé(n),gadhah(k),kagungan(ki) -hebben, bezitten

nduwé gawé(n),gadhah damel(k), kagungan damel(ki)-slametan geven,‘n familiefeest vieren(bv. besnijdenis)

ndhudhuk -graven

ndongèng -sprookjes/verhalen vertellen

ndunung, didunungaké -begrijpen, uitgelegd, bekend gemaakt

nebih(k), ngadoh(n) -op ‘n afstand blijven/gaan, verwijderd blijven

nedhâ(k),mangan(n),dhahar(ki) -eten

nedhâ(k), nyuwun(ki), njaluk(n) -verzoeken (vragen om iets)

nedhaki(ki), murugi(k), marani(n) -ophalen, afhalen, halen

nedhani(k), makani(n) -eten geven aan dieren

negârâ(n), negari(k) -land (rijk)

negârâ Indonesië(n), negari Indonesië(k) -Indonesië

negârâ Jâwâ(s) -Indonesië

negari Indonesië(k), negârâ Indonesië(n) -Indonesië

negesaké, ditegesaké -naar de betekenis van woorden vragen

nèk,yèn(n), menawi(k) -als, indien

nembelas -zestien (16)

nembang -zingen (gedicht, zonder gamelan)

nembung -verzoeken (beleefd, vriendelijk), vragen

nem, nenem -zes (6)

nèm(k), nom(n), timur(ki) -jong

nenem, nem -zes (6)

nemokké(s) -iets vinden voor iemand

nemokaké(n), manggihaken(k) -’n ontmoeting tot stand brengen, bruiloft houden,

laten trouwen, vinden

nemoni, nemu(n), manggihi,mangih(k) -vinden (na zoeken, bedenken, uitvinden),

ontdekken, ‘n ontmoeting/onderhoud hebben

nemu,nemoni(n), manggih,mangihi(k) -vinden (na zoeken, bedenken, uitvinden),

ontdekken

nemu akal(n), manggih akal(k) -een idee krijgen, op een idee komen

nemu gawé -last krijgen

nemu kélangan -iets (beters) terug krijgen (voor iets dat verloren ging)

nemu luput, nemu kaluputan -zich schuldig maken, beschuldigd

nesu(n), dukâ(ki) -boos

ngabesmi(k), ngobong(n) -verbranden

ngabot-ngaboti(s) -zwaarder makend

ngadeg -overeind, rechtop

ngadegaké(n), ngadegaken(k) -bouwen, overeindzetten

ngadepaké -tegenover

ngadoh(n), nebih(k) -op ‘n afstand blijven/gaan,verwijderd blijven

ngagengaken(k), nggedhèkaké(n) -vergroten

Ngahad, Ngat, Minggu -zondag

ngajari -africhten, leren

ngajeng(k), ngarep(n) -aanstaande, (staan,zitten,liggen)tegenover

ngajeng(k), ngarep(n), ngarsâ(ki) -voor, van voren, volgend, volgende

ingajeng(k), ingarep(n), ingarsâ(ki) -voorste (plaats, rang)

ngajeng-ajeng(k), ngarep-arep(n) -verwachten (hopen op)

ngajeng-wingking(k), ngarep-mburi(n) -achter elkaar, voor en achter

ngajengaken(k), ngajokaké(n) -vooruit doen gaan

ngajengaken pukul 12(k), ngarepaké jam 12(n) -tegen 12 uur

ngajengan(k), ngarepan(n) -voorkant, voorhuis

ngajèni(n), ngaosi(k) -respecteren, eerbiedigen

ngajokaké(n), ngajengaken(k) -vooruit doen gaan

ngalami -meemaken

ngalangi(n), mambengi(k) -hinderen, verhinderen, tegenhouden

ngalih(n), pindhah(k) -verhuizen

ngalor -in noordelijke richting, noordelijk

ngancani, mèlu(n), tumut(k), ndhèrèk(ki) -vergezellen, meegaan met

ngancas -zich iets tot doel stellen

ngancel -neuken, naaien(s), geslachtsgemeenschap

ngandani(n), nyriyosi(k) -vertellen (iets aan iemand vertellen)

ngandap(k), ngisor(n) -onder

nganggep perlu, di-anggep perlu -beschouwen als belangrijk

nganggo -gebruiken

nganggo sih-kawelasan marang(n),mawi sih-kawelasan dhateng(k) -genadig jegens

ngangsu, ngansu(s) -water halen (afstand afleggen)

nganggur -werkeloos, zonder werk zijn

alah nganggur -als tijdverdrijf

pangangguran, âlâ nganggur -tijdverdrijf

nganti(n), ngantos(k) -zodat, totdat

nganti-anti, ngarep-arep(s) -uitkijken naar, uitzien (met verlangen)

nganti-anti(n), ngantos-antos(k) -verwachten (verlangen uitzien naar)

nganti saiki(n),ngantos samangkèn(k) -tot nu toe

ngaton(n), ngetingal(k) - zich manifesteren

ngantos(k), nganti(n) -zodat, totdat

ngantos-antos(k), nganti-anti(n) -verwachten (verlangen uitzien naar)

ngantuk -slaperig worden

ngaosi(k), ngajèni(n) -respecteren, eerbiedigen

ngapunten(k), ngapurâ (n) -vergeving, vergeving/vergiffenis schenken

ngapunten(k), ngapurâ (n), maringi pangapurâ(n), maringi pangapunten(k) -genade bewijzen

ngapurâ (n), ngapunten(k) -vergeving, vergeving/vergiffenis schenken

ngapurâ (n), ngapunten(k), maringi pangapurâ(n), maringi pangapunten(k) -genade bewijzen

ngarep(n), ngajeng(k) -aanstaande, (staan,zitten,liggen)tegenover

ngarep(n), ngajeng(k), ngarsâ(ki) -voor, van voren, volgend, volgende

ingarep(n), ingajeng(k), ingarsâ(ki) -voorste (plaats, rang)

ngarep-arep(s), nganti-anti -uitkijken naar, uitzien (met verlangen)

ngarep-arep(n), ngajeng-ajeng(k) -verwachten (hopen op)

ngarep-mburi(n), ngajeng-wingking(k) -achter elkaar, voor en achter

ngarepaké jam 12(n), ngajengaken pukul 12(k) -tegen 12 uur

ngarepan(n), ngajengan(k) -voorkant, voorhuis

ngarit -gras snijden

ngarsâ(ki), ngarep(n), ngajeng(k) -voor, van voren, volgend, volgende

ingarsâ(ki), ingarep(n), ingajeng(k) -voorste (plaats, rang)

ngarsané -voor

sowan ing ngarsané -verschijnen (voor een hogere/meerdere)

ngasilaké(n), ngasilaken(k) -opleveren, opbrengen

ngasih-asih -vleiend, vleierig spreken tot

ngasihi -iemand gunst betonen

ngasilaké(n), ngasilaken(k) -opbrengen, opleveren

ngasilaken(k), ngasilaké(n) -opbrengen, opleveren

ngasili -voordelig (handel)

Ngat, ngahad, Minggu -zondag

ngatem-ayemaké -kalmte/rust brengen aan/bij

ngaton(n), ngetingal(k) -verschijnen (te voorschijn komen)

ngaturaké bélâ sungkâwâ, bélâ sungkâwâ -condoleren, deel nemen in iemands smart

ngaturi(k) -geven (aan een ‘meerdere’( (aanbieden)

ngaturi, diaturi -uitnodigen, beleefd uitgenodigd om (binnen)

te komen/te gaan zitten,

verzoeken (voorstellen iets te doen)

ngaturi(k), maringi(n) -geven [aan een 'meerdere'(k)],

geven [aan een 'mindere'(n)]

ngaturi slamet(n), ngaturi wilujeng(k), nyaosi wilujeng, nyaosi sugeng(ki) - feliciteren

ngaturi wuningâ -laten weten

ngawat-awati -toezicht houden op

ngawinaké, ndhaupaké, dikawinaké -in ‘t huwelijk verbinden, ‘t huwelijk voltrekken

ngâyâ-âyâ -zich inspannen, zich moeite geven

ngedum -verdelen

ngélingaké(n), ngèngetaken(k) -herinneren aan

ngèlmu kabatinan(n),ngèlmu kabatosan(k), filsafat -filosofie, wijsbegeerte

ngèlmu kabatosan(k),ngèlmu kabatinan(k), filsafat -filosofie, wijsbegeerte

ngéman-éman -met zachtheid behandelen (ontzien)

ngendikâ, pangandikâ(ki), wicanten(k), celathu(n) -iets of een paar woorden zeggen, uiten

woorden (die men uitspreekt)

ngendikâ(ki), criyos, cariyos(k), kândâ(n) -vertellen (mededelen over, van),

woorden (wat iemand meedeelt, mededelen)

ngèngetaken(k), ngélingaké(n) -herinneren aan

ngenggèni(k), ngenggoni(n) -wonen (in huis), bewonen

ngenggoni(n), ngenggèni(k) -wonen (in huis), bewonen

ngepèk, ngunduh(s) -oogsten, plukken

ngètan -naar het oosten

ngécakaken(k), ngénakaké(n), ngénaké(s) -gemakzuchtig

ngecap -stempelen, merken

ngedalaken(k), ngetokaké(n) -naar buiten doen gaan

ngedhapi(k), ngicipi(n) -proeven

ngejak, dijak -uitnodigen (om mee te gaan/te doen)

ngelepi, nglepi -bevloeien

ngelih -honger hebben, trek hebben in

ngélingaké(n), ngèngetaken(k) -herinneren aan

ngèlmu -wetenschap, kunde

ngèlmu bumi -aardrijkskunde

ngelu -hoofdpijn

ngemohi, di-emohi -afwijzen (bedanken)

ngempalaken(k), ngumpulaké(n) -verzamelen, samenvoegen

ngemu -bevatten

ngénakaké(n), ngénaké(s), ngécakaken(k) -gemakzuchtig

ngenalké(s), wewanuhan -kennismaking

ngenani -wat betreft, betreffende

ngèndelaken(k), nglèrènaké(n) -laten stoppen

(i)ngendi-endi(n), (ing) pundi-pundi(k) -overal

ngendhog(n), nigan(k) -eieren leggen

ngener -rechtstreeks gaan naar, afgaan op,

de richting nemen naar

ngèngetaken(k), ngélingaké(n) -herinneren aan

ngénjingé(s)(k),sisuké(s)(n),

bésuk embèn(n), bénjing embèn(k) -overmorgen

ngentèni(n), ngentosi(k) -wachten op, in afwachting op ...

ngentosi(k), ngentèni(n) -wachten op, in afwachting op ...

ngepalani -aan 't hoofd staan van

ngepèk(s) -plukken, oogsten

ngeposaké -posten

ngerti(n), dunung(s), ngertos(k) -begrijpen, kennen, weten(s), op de hoogte zijn,

kennis hebben, begrip hebben

ngertos(k), ngerti(n), dunung(s) - begrijpen, kennen, weten(s), op de hoogte zijn,

kennis hebben, begrip hebben

ngeruhaké karo(n), nyumerepaken kaliyan(k) -tonen (aan iemand)

ngèstripâdâ, ngèstupâdâ -eerbiedig hulde betuigen

ngèstupâdâ, ngèstripâdâ -eerbiedig hulde betuigen

ngètang(k), ngitung(n) -rekenen, tellen

ngeteraké(n), ngeteraken(k) -begeleiden, wegbrengen, vergezellen

ngeteraken(k), ngeteraké(n) -begeleiden, wegbrengen, vergezellen

ngetingal(k), ngaton(n) - zich manifesteren

ngetokaké(n), ngedalaken(k) -naar buiten doen gaan

ngetoké -uitgeven, uit kunnen geven

ngganggé(k), ngganggo(n) -gebruiken, met

ngganggo(n), ngganggé(k) -gebruiken, met

nggantung -hangen, opgehangen

nggarang -roosteren, opwarmen

nggarap -bewerken

nggarap(s)(n),mbrujul,mluku(n) -ploegen

nggarap -bewerken

nggawé susah(s), njalari susah -zorg/problemen veroorzaken

nggâwâ(n), mbektâ(k) -brengen, meenemen

nggedebus -zo maar iets vertellen (leugenpraatjes)

nggedhèkaké(n), ngagengaken(k) -vergroten

nggega(k), nggugu(n) -geloven wat iemand vertelt, gehoorzamen

nggèn(k), nggon(n) -plaats, verblijfplaats

nggih,inggih,njih(k), iyâ, yâ(n) -ja, ook

nggih punikâ(k), iyâ iku(n) -te weten (namelijk)

nggih makaten(k), yâ mengkono(n) -inderdaad

nggiling -malen

nggodhâ-rencânâ -in verleiding brengen,verzoeken (trachten te verleiden)

nggon(n), nggèn(k) -plaats, verblijfplaats

nggorèng -bakken

nggraji -zagen

nggugu(n), nggega(k) -geloven wat iemand vertelt, gehoorzamen

nggurit -zingen (eenvoudig gerijmd lied)

ngguyu-ngguyu (anyel) -lachen

icip-icip -proefje (van spijs)

ngicalaken(k), ngilangaké(n) -verliezen (verloren laten gaan)

ngicali(k), ngilangi(n) -vernietigen (wegdoen, doen verdwijnen)

ngicipi(n), ngedhapi(k) -proeven

ngidul -in zuidelijke richting

ngidung -zingen (ouderwets)

ngijabaké, ningkahaké -in ‘t huwelijk/echt verbinden (vlg wet)

ngijoli(s), ijol, tukar -wisselen

ngijoli(n), nglintoni(k) -verruilen

ngilangaké(n), ngicalaken(k) -verliezen (verloren laten gaan)

ngilangi(n), ngicali(k) -vernietigen (wegdoen, doen verdwijnen)

ngilo, ngilon(s) -in de spiegel kijken

ngilon(s), ngilo -in de spiegel kijken

ngindik, ngindiki -op de loer liggen, besluipen

nginep(n), nyipeng(k) -overnachten

ngingahi(k), ngingoni(n) -onderhouden, te eten geven

nginggahaken(k), ngunggahaké(n) -naar boven hijsen, -brengen

nginggil(k), dhuwur(n) -boven

ngingoni(n), ngingahi(k) -onderhouden, te eten geven

ngingu(n), ngingah(k) -kweken, er op na houden (huisdier, baard)

ngintunaken(k), ngirimaké(n) -versturen, verzenden

ngintuni(k), ngirimi(n) -sturen, zenden

ngirimaké(n), ngintunaken(k) -versturen, verzenden

ngirimi(n), ngintuni(k) -sturen, zenden

ngisèni -vullen

ngisor(n), ngandap(k) -onder

ngitung(n), ngètang(k) -rekenen, tellen

nglajengaken(k), mbanjuraké(n) -vervolgen (voortzetten)

nglakokaké(n), nglampahaken(k) -op gang brengen

nglamahi -meemaken

nglampahaken(k), nglakokaké(n) -op gang brengen

nglangi -zwemmen

nglangkungi(k), ngliwati(n) -passeren

nglapaki -zadelen, een zadel opleggen (paard)

nglayad -‘n condoléantiebezoek gaan brengen bij

nglayangi(n), nyerati(k) -een brief schrijven, per brief bericht sturen

nglebetaken(k), njerokaké(n) -uitdiepen

nglebetaken(k), nglebokaké(n) -naar binnen doen gaan

nglebokaké(n), nglebetaken(k) -naar binnen doen gaan

nglegani, nglengani(n), nglisahi(k) -smeren, oliën

nglemer -met een slakkengang, treuzelen

nglempakaken, dipunklempakaken(k) -samenbrengen, bijeenbrengen, verzamelen

nglumpukaké, diklumpukaké(n),

nglepi, ngelepi -bevloeien

nglèrènaké(n), ngèndelaken(k) -laten stoppen, stoppen

nglintoni(k), ngijoli(n) -verruilen

nglisahi(k), nglegani, nglengani(n) -smeren, oliën

ngliwati(n), nglangkungi(k) -passeren, overslaan

nglumpukaké, diklumpukaké(n),

nglempakaken, dipunklempakaken(k) -samenbrengen, bijeenbrengen, verzamelen

ngobong(n), ngabesmi(k) -verbranden

ngocèh -zingen (vogel)

ngoko -informeel Javaans, tutoyeren, iemand met je of

jou (aan)spreken, je-jou-stijl, zonder beleefde

woorden, platspreken, Jâwâ kasar

di-ngokokaké -spreken/praten in taal zonder beleefde woorden

ing ngomah, ânâ ngomah(n), wonten griyâ(k) wonten dalem(ki) -thuis, thuis zijn

ngombé(n+k), ngunjuk(ki) -drinken

ngombèni -drinken geven aan dieren

ngomong -praten over

ngomong Jâwâ -Javaans spreken, in het Javaans uitdrukken

ngonggrong-onggrong -vleien

ngopèni -oppassen, verzorgen

ngoyak-oyak -vervolgen (dief), achtervolgen (eis, opdracht)

(ing)kang ngoyak-oyak -vervolger

ngowah, ngowahi -wijzigen, verbeteren, veranderen

ngrabuki -bemesten

ngracun -vergiftigen, met vergif doden

ngraosipun(k), ngrasakaké(n) -voelen (‘n gevoel in zich waarnemen)

ngrasakaké(n), ngraosipun(k) -voelen (‘n gevoel in zich waarnemen)

ngregedi, ngregeti(s) -vuilmaken

ngrembag(k), ngrembug(n) -bespreken, beraadslagen, in overleg treden

ngrembug(n), ngrembag(k) -bespreken, beraadslagen, in overleg treden

ngréncangi(k), ngréwangi(n) -helpen

ngresiki -schoonmaken

ngréwangi(n), ngréncangi(k) -helpen

ngrimati(k), ngrumati(n) -onderhouden

ngringkes, diringkes -samenvatten

ngrogoh -voelen (tasten in zak)

ngrokok, rokokan -roken, sigaret draaien

ngrumati(n), ngrimati(k) -onderhouden

ngrumiyini(k), ndhisiki(n) -vooropgaan, vooruitgaan (voor iemand uitlopen)

ngrungokaké(n), mirengaken(k) -luisteren

ngrungu(n), midanget(ki) -horen

ngrusak(n), ngrisak(k) -beschadigen, vernielen, verstoren

ngucap trimâ-kasih karo(n), matur nuwun kaliyan(k) -bedanken, dank betuigen

nguculaké(n), nguculaken(k) -loslaten

nguculaken(k), nguculaké(n) -loslaten

ngudeg(s), ngudhak, di-udhak -roeren

ngudhak, ngudeg(s), di-udhak -roeren

ngulemi, di-ulemi -uitnodigen (formeel, voor feest)

ngulon -in westelijke richting, westelijk

ngumbah -uitwassen (kleren)

ngumpulaké(n), ngempalaken(k) -verzamelen, samenvoegen

ngundang(n+k), nimbali(ki) -roepen, uitnodigen voor het bijwonen v/e feest

ngunduh(s), ngepèk -oogsten, plukken

ngunduraken(k), ngunduraké(n) -achteruit doen gaan

ngunduraké(n), ngunduraken(k) -achteruit doen gaan

ngunggahaké(n), nginggahaken(k) -naar boven hijsen, -brengen

ngunjuk(ki), ngombé(n+k) -drinken

nguran-urani, diuran-urani -zingen (liedje, voor kind etc.)

ngurus, tâtâ-tâtâ -in orde maken

ngyod -op en neer zwiepen

nibani(n), ndawahi(k) -vallen op (iets)

nigan(k), ngendhog(n) -eieren leggen

nilemaken(k), nurokaké(n) -te slapen leggen

niliki(n), nuwèni(k) -bezoeken ('n zieke bezoeken)

nimbali(ki), ngundang(n+k) -roepen, uitnodigen voor het bijwonen v/e feest

nimbang -wegen

ningali(k), nonton(n), mriksani(ki) -aanschouwen, gaan kijken(naar vertoning)

ningali(k), ndeleng(n) -zien, kijken

ningkah(volgens de Wet), ijab, kawin -huwelijk (‘t trouwen)

ningkahaké, ngijabaké -in ‘t huwelijk/echt verbinden (vlg wet)

njabané(n), njawinipun(k) -buiten

njabut -uittrekken

njagakaké(n), njagèkaken(k) -verwachten (rekenen op)

njagèkaken(k), njagakaké(n) -verwachten (rekenen op)

njagong -zitten(s), zitten op een vloermat

njalari susah, nggawé susah(s) -zorg/problemen veroorzaken

njaluk(n),nyuwun(k),mundut(ki) -vragen om

njaluk(n),nedhâ(k), nyuwun(ki) -verzoeken (vragen om iets)

njampèni(k), nambèni(k), nambani(n) -genezen,beter maken,behandelen,medicijn geven

njanges, jliteng -pikzwart

njawinipun(k), njabané(n) -buiten

njejampi(k), njejamu(n) -medicijnen gebruiken

njejamu(n), njejampi(k) -medicijnen gebruiken

njèjèri -naast

njengking(s) -bukken

njèrèngaké(n), njèrèngaken(k) -uitspreiden

njèrèngaken(k), njèrèngaké(n) -uitspreiden

njerit -gillen

njerokaké(n), nglebetaken(k) -uitdiepen

njeroné(n), lebetipun(k) -binnen

njih,nggih,inggih(k), iyâ, yâ(n) -ja, ook

njupuk(n),njumpuk(s),mendhet(k) -nemen, halen

njupuki(n), mendheti(k) -oprapen

nom(n), nèm(k), timur(ki) -jong (leeftijd), nog onrijp (gewas)

nonton(n), ningali(k), mriksani(ki) -aanschouwen, gaan kijken(naar vertoning)

Nopèmber -november

nothok -kloppen, tikken op

nresnani(s) -beminnen, liefhebben

nrimâ(n), nrimah(k) -dankbaar aannemen, aanvaarden, berusten in,

tevreden zijn met

nrimâ baé,nrimâ waé(n),nrimah kémawon(k) -iets kalm opnemen

nrimâ waé,nrimâ baé(n),nrimah kémawon(k) -iets kalm opnemen

nrimah(k), nrimâ(n) -dankbaar aannemen, aanvaarden, berusten in,

tevreden zijn met

nrimah kémawon(k),nrimâ waé,nrimâ baé(n) -iets kalm opnemen

nuju -streven, tot doel hebben, mikken op, zich wenden naar

nukokaké(n), numbasaken(k) -kopen t.b.v. een ander

nulisi(n), nyerati(k) -beschrijven

numbasaken(k), nukokaké(n) -kopen t.b.v. een ander

nunggal(n), nunggil(k) -één worden, één zijn

nunggal gawé(n), nunggil damel(k) -aan hetzelfde werk werken

nunggal râsâ(n),nunggil raos(k), nunggal turu(n), nunggil tilem(k) -geslachtelijke gemeenschap hebben

nunggal turu(n), nunggil tilem(k), nunggal râsâ(n),nunggil raos(k) -geslachtelijke gemeenschap hebben

nunggali(n), nunggili(k) -samen hetzelfde doen, samen gebruiken,

gemeenschap hebben

nunggalaké(n), nunggilaken(k) -bijéén voegen, één maken

nunggil(k), nunggal(n) -één worden, één zijn

nunggil damel(k), nunggal gawé(n) -aan hetzelfde werk werken

nunggil raos(k), nunggal râsâ(n), nunggil tilem(k), nunggal turu(n) -geslachtelijke gemeenschap hebben

nunggil tilem(k), nunggal turu(n), nunggil raos(k), nunggal râsâ(n) -geslachtelijke gemeenschap hebben

nunggilaken(k), nunggalaké(n) -bijéén voegen, één maken

nunggili(k), nunggali(n) -samen hetzelfde doen, samen gebruiken,

gemeenschap hebben

numpak montor(k), nunggang montor(n) -met de auto reizen, auto rijden

numpak sepur(k), nunggang sepur(n) -met de trein reizen, treinen

nunggang montor(n), numpak montor(k) -met de auto reizen, auto rijden

nunggang sepur(n), numpak sepur(k) -met de trein reizen, treinen

nuthuk -kloppen, tikken

nuwèni(k), niliki(n) -bezoeken ('n zieke bezoeken)

nyabrangi, ngabrah(s) -oversteken

nyalin(n), nyantun(k) -overschrijven, verwisselen

nyalini(n), nyantuni(k) -aankleden, verkleden

nyamaraké -verborgen houden

nyamari -angstig, gevaarlijk

nyambeti(k), nyambungi(n) -vervolgen (weer opvatten, gesprek)

nyambungi(n), nyambeti(k) -vervolgen (weer opvatten, gesprek)

nyambut(k), nyilih(n) -lenen (van)

nyambut damel(k), nyambut gawé(n) -werken

nyambut gawé(n), nyambut damel(k) -werken

nyambutaken(k), nyilihaké(n) -uitlenen, lenen aan

nyampuri -vermengen, vervalsen, bezoedelen

nyantun(k), nyalin(n0 -overschrijven, verwisselen

nyaosi wilujeng, nyaosi sugeng(ki), ngaturi slamet(n), ngaturi wilujeng(k) - feliciteren

nyaponi -vegen (bezig te vegen)

nyapu -vegen

nyarengi(k), mbarengi(n) -juist (samen) treffen, op ‘n datum vallen

nyawang -bekijken, gadeslaan, observeren

nyawuri, nyebari -bezaaien, zaaien

nyebaraké -uitzaaien

nyebari, nyawuri -bezaaien, zaaien

nyedhahi, dipunsedhahi(k), nyuruhi, disuruhi(n) -uitnodigen (verzoeken om binnen te komen,

vergadering)

nyedhaki(n), nyelaki(k) -naderen

nyedhiakaké(n), nyedhiakaken(k) -gereedzetten

nyedhiakaken(k), nyedhiakaké(n) -gereedzetten

nyegeri -verfrissen, verfrissend

nyekel(n), nyepeng(k) -grijpen, pakken, beetpakken

nyelaki(k), nyedhaki(n) -naderen

nyèlèhaké(n), nyèlèhaken(k) -neerleggen, leggen, zetten, plaatsen

nyèlèhaken(k), nyèlèhaké(n) -neerleggen, leggen, zetten, plaatsen

nyèlèngi -sparen

nyepeng(k), nyekel(n) -grijpen, pakken, beetpakken

nyerat(k), nulis(n) -schrijven

nyerati(k), nulisi(n) -beschrijven

nyerati(k), nglayangi(n) -een brief schrijven, per brief bericht sturen

nyerataken(k), nulisaké(n) -schrijven t.b.v. een ander

nyéwâ -huren

nyéwakaké(n), nyéwakaken(k) -verhuren

nyéwakaken(k), nyéwakaké(n) -verhuren

nyilih(n), nyambut(k) -lenen (van)

nyilihaké(n), nyambutaken(k) -uitlenen, lenen aan

nyipeng(k), nginep(n) -overnachten

nyiram, nyirami -gieten, begieten, besproeien

nyirnakaké, disirnakaké -vernietigen (verdelgen)

nylèndhangi -een slèndang omdoen

nyolahaké -bewegen, besturen, werken met (werktuig), hanteren

nyriyosi(k), ngandani(n) -vertellen (iets aan iemand vertellen)

nyudani -verminderen, verlagen

nyukakakan(k), mènèhaké(n) -geven aan

nyukakaké(n), nyukakaken(k) -geven t.b.v. een ander

nyukani(k), mènèhi(n), ngèki, ngekèki(s)(n) -geven

nyukani sumerep(k),awèh weruh(n),matur uningâ(ki) -kennis geven

nyumerepaken kaliyan(k), ngeruhaké karo(n) -tonen (aan iemand)

nyuntak -leegstorten

nyuraos(k), nyurâsâ(n) -de betekenis/bedoeling trachten te bevatten

nyurâsâ(n), nyuraos(k) -de betekenis/bedoeling trachten te bevatten

nyuruhi, disuruhi(n), nyedhahi, dipunsedhahi(k) -uitnodigen (verzoeken om binnen te komen,

vergadering)

nyusul -achtervolgen

nyuwun(k),njaluk(n),mundut(ki) -(beleefd) vragen om

nyuwun(ki), njaluk(n),nedhâ(k) -verzoeken (vragen om iets)

nyuwun alim -vergiffenis vragen

nyuwun kèndel dados(k), nyuwun lèrèn dadi(n) -aftreden als (bedanken als)

nyuwun kèndel dados lengganan(k), nyuwun lèrèn dadi lengganan(n) -abonnement opzeggen (bedanken)

nyuwun lèrèn dadi(n), nyuwun kèndel dados(k) -aftreden als (bedanken als)

nyuwun lèrèn dadi lengganan(n), nyuwun kèndel dados lengganan(k) -abonnement opzeggen (bedanken)

nyuwun pamit, pamit -afscheid, verlof vragen,

verlof om heen te gaan na bezoek

nyuwun pangapunten(k), nyuwun pangapurâ(n) -om genade vragen

nyuwun pangapunten(k), nyuwun pangapurâ(n) -verontschuldigingen aanbieden

nyuwun pangapurâ(n), nyuwun pangapunten(k) -om genade vragen

nyuwun pangapurâ(n), nyuwun pangapunten(k) -verontschuldigingen aanbieden

nyuwun pirsâ, nyuwun priksâ -(beleefd) vragen (om inlichtingen),

zoudt u mij kunnen zeggen

nyuwun priksâ, nyuwun pirsâ -(beleefd) vragen (om inlichtingen),

zoudt u mij kunnen zeggen

nyuwun sèwu -neemt u ‘t mij niet kwalijk (bij het doen van iets

ongepasts)

nuwun trimâ kasih(ki), trimâ kasih(n+k) -dank u wel, dank je wel

nyuwunaké pangapunten kaliyan(k), -verontschuldigen (verschoning vragen voor)

nyuwunaké pangapurâ karo(n)

nyuwunaké pangapurâ karo(n),

nyuwunaké pangapunten kaliyan(k) -verontschuldigen (verschoning vragen voor)

nuduh -aanwijzen

nukokaké(n), numbasaken(k) -kopen t.b.v. een ander

numbasaken(k), nukokaké(n) -kopen t.b.v. een ander

nuli(n), nunten(k) -spoedig, dadelijk (daarna)

nulis(n), nyerat(k) -schrijven

nulisaké(n), nyerataken(k) -schrijven t.b.v. een ander

nulisi(n), nyerati(k) -beschrijven

nunut -meerijden, tegelijk meegaan

nurokaké(n), nilemaken(k) -te slapen leggen

nusuh -een nest maken

nuthuk -tikken, kloppen

nutup -sluiten

nuwun mawon -neen, dank u wel (beleefde weigering)

O

obah(n), ébah(k) -bewegen, beweging, zich bewegen

obat bedhil -kruit

obat rabuk, blothong uyah -kunstmest

okèh -veel

okèhé, akèhé(s), kèhé(n), kathahipun(k) -aantal, het aantal, hoeveelheid

Oktober -Oktober

olèh, éntuk(n), angsal(k) -krijgen, mogen, verkrijgen, vinden(krijgen)

olèh atiné(n),angsal manahipun(k),angsal pangalihé(ki), dikasihi -in de gunst staan/komen bij

olèhé dadi pangantèn(n), anggènipun dados pangantèn(k) -huwelijksdag, bruilofsdag

olèhé salaki-rabi(n), anggènipun salaki-rabi(k) -huwelijksleven

omah(n), griyâ(k), dalem(ki) -huis, woning

omah kéyong(n), griyâ kéyong(k) -schelp

onkosé(s), bândhâ-béyâ -onkosten

opah(n), épah(k) -loon, fooi

opahan(n), épahan(k) -beloning

ora(n), boten, mboten(k) -niet, neen

ora alam -niet gebruikelijk

ora ânâ babar pisan -bij geen enkele

ora ânâ kanggoné(n), boten wonten kanggènipun(k) -nutteloos (doelloos)

ora antârâ suwé(n),boten antawis dangu(k) -niet lang daarna

ora babar pisan(n), boten babar pisan(k) -helemaal niet

ora bener(n), boten leres(k) -verkeerd (onjuist, slecht)

ora isin(n), boten isin(k) -schaamteloos

ora kenâ(n), boten kénging(k), dilarang(n), dipunawisi(k)-verboden

ora maikani -het doet er niet toe

ora nganggo(n), boten mawi(k), tanpâ -zonder

ora ngerti(s), kurang(n)/kirang(k) terang -niet weten

ora ngrèwès(n), boten ngrèwès(k) -zich er niets van aantrekken

ora olèh(n), boten angsal(k) -'t mag niet

ora pati(n), boten patos(k) -niet zo erg

ora samar -duidelijk, zeker, zeker weten

ora sidâ,wurung(n),boten siyos,wandé(k) -'t gaat niet door

ora tau(n), boten naté(k) -nooit

ora usah -’t hoeft niet, ‘t hoeft niet gedaan te worden

ora wis-wis -voortdurend, zonder ophoudend

orahâ(n), botenâ(k) -indien niet

otot -spier, pees

oyod -wortel

P

pabrik damel wos(k), gawé beras(n) -rijstpellerij, rijstpelmolen

-panggilingan pari(n), -panggilingan pantun(k)

pabrik gawé beras(n), -damel wos(k), -rijstpellerij, rijstpelmolen

-panggilingan pari(n), -panggilingan pantun(k)

pabrik panggilingan pari(n), -pantun(k), -rijstpellerij, rijstpelmolen

-gawé beras(n), -damel wos(k)

pabrik panggilingan pantun(k), -pari(n), -rijstpellerij, rijstpelmolen

-gawé beras(n), -damel wos(k)

pacangan -verloofde

dipacangaké -verloofd

padamelan(k), pagawéan(n) -werk [kerjanan(s)]

pâdhâ(n), sami(k) -allen, gelijk, evenals

pâdhâ gegandhèngan(n), sami gegandhèngan(k),

pâdhâ gegayutan(n), sami gegayutan(k) -samenhang

pâdhâ gegayutan(n), sami gegayutan(k) -samenhang

pâdhâ gegandhèngan(n), sami gegandhèngan(k),

pâdhâ sulayan(n), sami sulayan(k) -verschil van mening hebben

padhang -helder, licht, opengelegd (grond)

padhang bulan(n), padhang wulan(k) -heldere maan, maneschijn

padhang-peteng -licht en donker

padhang wulan(k), padhang bulan(n) -heldere maan, maneschijn

padharan(ki), weteng(n+k) -buik, maag

pados(k), golèk(n) -zoeken

padu, tukar, tukar padu, tukaran, grejegan -ruzie (hebben,maken,krijgen), twist, gekibbel

padunungan -woonplaats, woonstede

paédah -nut

pagawéan(n), padamelan(k) -werk [kerjanan(s)]

pager -schutting, omheining

pajaleran(k),planangan(n),kalam(ki),konthol(s) -mannelijk geslachtsorgaan, penis

pak, bapak, râmâ(ki) -vader

pakarangan -erf

pakempalan(k), pakumpulan(n) -vereniging

pakolèh(n), pikantuk(k) -voordelig (goed resultaat opleveren)

pakumpulan(n), pakempalan(k) -vereniging

pâlâmartâ, budu alus -zachtaardig, zachtzinnig

palarapan(ki), bathuk(n+k) -voorhoofd

palintangan -sterrenkunde

palwâ udârâ,montor mabur,kapal mabur(s) -vliegtuig

pamanahan(k), pikiran(n), panggalihan(ki) -gedachte, denkvermogen, ‘hersens’

pamanggih(k), panemu(n) -idee, gedachte, mening, oordeel, vinding

saking pamanggih kulâ(k), sângkâ panemuku(n) -ik ben van mening,van mening zijn dat iets is

pambengan(k), alangan, alang-alangan(n) -belemmering, verhindering

pamedal(k), pametu(n) -produktie

pametu(n), pamedal(k) -produktie

pamidhangan(ki), pundhak(n+k) -schouder

pamimpin, panuntun, pangarep(n), pangajeng(k) -leider, voorman, leiding

pamit, nyuwun pamit -afscheid, verlof vragen,

verlof om heen te gaan na bezoek

pamitan -afscheid nemen, afscheid van elkaar nemen

pamrih -bedoeling (met, van handelwijze), bijbedoeling

pananggalan, penanggalan -kalender

panas -warm, heet, koorts, geprikkeld, nijdig

pancangan -verloofde, verloofd zijn met

dadi pancangané(n), dados pancangané(k) -verloving

pancing -hengel

pandhékar, pendhèkar -meester in de kunst

pandung(k), maling(n) -dief

panedah(k), panuduh(n) -wijsvinger

panèn -oogst

panèn mâtâ -met de ogen(kunnen, mogen) genieten

panemu(n), pamanggih(k) -idee, gedachte, mening, oordeel, vinding

sângkâ panemuku(n), saking pamanggih kulâ(k) -ik ben van mening,van mening zijn dat iets is

paneteping kawin -huwelijksinzegening (Christelijk)

pang -tak

pangabekti -hulde

pangaksâmâ -vergiffenis

panganan(n), tedhâ, tetedhan(k) -voedsel

pangandikané -zijn woorden

pangajeng(k), pengarep, pangarep(n) -leider, vooman

pangajeng-ajeng(k), pangarep-arep(n) -hoop, verwachting

pangaji(n), pangaos(k) -waarde (in geld)

pangantèn [lanang-wadon(n),jaler-èstri(k),kakung-putri(ki)], mantèn(s) -bruidspaar

pangantèn [wadon(n),èstri(k),putri(ki)], mantèn wedok(s) -bruid

pangantèn [lanang(n),jaler(k),kakung(ki)], mantèn lanang(s) -bruidegom

[olèhé dadi(n), anggènipun dados(k)] pangantèn -bruiloftsdag

[dadi(n), dados(k)] pangantèn -bruiloft houden (eigen)

[temu(n), panggih(k)] pangantèn -adatbruiloft

pangaos(k), pangaji(n) -waarde (in geld)

pangandikâ, ngendikâ(ki), wicanten(k), celathu(n) -iets of een paar woorden zeggen, uiten

woorden (die men uitspreekt)

panganugrâhâ, peparing -gunstbetoon, gunstbewijs

pangapunten(k), pangapurâ(n) -vergiffenis, vergeving

pangapurâ(n), pangapunten(k) -vergiffenis, vergeving

pangarasan(ki), pipi(n+k) -wang

pangarep(n), pangajeng(k), panuntun, pamimpin -leider, vooman, leiding

pangarep-arep(n), pangajeng-ajeng(k) -hoop, verwachting

pangarsâ, ketua -voorzitter

pangèstu -zegen, zegenende voorbede

pangèstuné, pangèstu saking panjenengan -het gaat goed, letterlijk: dank U, door Uw zegen

ben ik gezond, beleefd antwoord op de vraag

naar de gezondheid

pangèstu saking panjenengan, pangèstuné -het gaat goed, letterlijk: dank U, door Uw zegen

ben ik gezond, beleefd antwoord op de vraag

naar de gezondheid

panggalih(kI), ati(n), manah(k), galih(k) -hart (figuurlijk), gemoed, humeur, stemming

panggalihan(ki), pamanahan(k), pikiran(n) -gedachte, denkvermogen, ‘hersens’

panggènan(k), panggonan(n) -plaats

panggesangan(k), panguripan(n) -levensonderhoud

panggih(k), temu(n) -ontmoeting

panggih pangantèn(k), temu pangantèn(n) -adatbruiloft

panggodhâ -verleiding

panggodhâ-rencânâ -verzoeking

panggonan(n), panggènan(k) -plaats

pangkat, pepangkatan -(onder)afdeling, verdeling, rang, met de rang van

pangkat -vertrek (afreis), vertrekken

mangkat -vertrekken (op reis)

panglamar -huwelijksaanzoek (formeel)

panglipur -troost

pangluluhing pangan(n), -tedhâ(k) -digestie

pangluluhing tedhâ(k), -pangan(n) -digestie

pangonggrong -vleierij

panguripan(n), panggesangan(k) -levensonderhoud

pangraos(k), pangrâsâ(n) -’t gevoel hebben dat iets is

pangrâsâ(n), pangraos(k) -’t gevoel hebben dat iets is

pangrèh, pengurus (s) -bestuur (vereniging, college)

dipangrèh -berstuurd

pangrèh agung -hoofdbestuur

Pangrèh Luhur -Opperbestuur

Pangrèh Prajâ -Binnenlands Bestuur

panguripan(n), panggesangan(k) -levensonderhoud

paningal,tingal(ki),mâtâ(n),mripat(k) -oog,ogen

panitrâ -secretaris

panjang(k), dâwâ(n) -lang (horizontaal), aanhoudend

panjenengan -waardigheid, regering, U, Uw, staf, stok (teken)

panjenengan(ki),sampéyan(k),kowe(n) -jij, je, u

panjenengan sami(ki),sampéyan sami(k),kowe pâdhâ(n) -jullie

panjenengan dipunaturi -ik verzoek U, U wordt verzocht

pântâ -groep, troep, partij, kudde

pantes -behoorlijk, fatsoenlijk, fatsoenlijk gedrag

pantun(k), pari(n) -rijst (in de aar), rijstplant

panuduh(n), panedah(k) -wijsvinger

panunggul -middenvinger

panuntun, pamimpin, pangarep(n), pangajeng(k) -leider, voorman, leiding

panuwun(ki) -dank

parâgâ -figuur

papak -gelijk, vlak, effen

papan -positie, plaats, plaatsing

papat(n), sekawan(k) -vier (4)

papriksan -onderzoek van, studie, onderzoek, inspectie

pareng -toegestaan, toestemming geven

parepatan, begandring (s) -vergadering

pari(n), pantun(k) -rijst (in de aar), rijstplant

paribâsâ, paribasan -spreekwoord, zegswijze

paribasan, paribâsâ -spreekwoord, zegswijze

paribasané -men zegt immers (terecht in dit geval)

diparibasakaké -tot ‘n zegswijze gemaakt

parit, kalèn, selokan -sloot, goot

paru, kebuk -longen

pâsâ(n), siyam(k) -vasten

pasar(n), peken(k) -markt

pasaran(n), pekenan(k) -Javaanse pasarweek(5 dagen)

paseksèn, paseksi(s) -getuigenis, bewijs

pasinaon -studie, ’t leren

pasrah -overdragen, overgeven, zich overgeven aan

pasulayan, sulayan -onenigheid (hebben), verschil van mening

pâdhâ sulayan(n), sami sulayan(k) -verschil van mening hebben

patang puluh(n), sekawan dâsâ(k) -veertig (40)

patbelas(n), sekawanwelas(k) -veertien (14)

patusan -afvoergoot

payudârâ,prembayun(ki), susu(n+k) -(vrouwelijke) borsten

payung(n+k), song-song(ki) -paraplu

payon, dhapur -dak

pawon -keuken

pawèstrèn(k),kuwadonan(n),badhong(ki) -vrouwelijk geslachtsorgaan

Pébruwari -Februari

pecah -gebroken (korrel, vezel)

pecerèn -afvoergoot, open riool

pedhes -scherpe, peperige smaak

pedhot -gebroken (verbinding, touw)

pejah(k), mati(n), sédâ(ki) -dood

pejah klebetan racun(k), mati klebon racun(n) -dood door vergiftiging

peken(k), pasar(n) -markt

pekenan(k), pasaran(n) -Javaanse pasarweek(5 dagen)

pekéwan, pekiwan, kamar mandhi -badkamer

peksi(k), manuk(n) -vogel

pélor, mimis -kogel

pelur, jogan(s) -vloer

pemandangan -visie

pènakan(k), ponakan(n) -neef

penanggalan, pananggalan -kalender

pendidikan -opvoeding

penditâ -een wijze

pengadilan, penghukuman -berechting

pengarep, pangarep(n), pangajeng(k), pamimpin, panuntun -leider, vooman. leiding

Pengawasan Beburuhan(n),-Beberahan(k) -Arbeidsinspectie

sepèksi arbèt Beburuhan(n),-Beberahan(k)

pengèstu -zegen, zegenende voorbede

pengèstuné, pengèstu saking panjenengan -het gaat goed, letterlijk: dank U, door Uw zegen

ben ik gezond, beleefd antwoord op de vraag

naar de gezondheid

pengèstu saking panjenengan, pengèstuné -het gaat goed, letterlijk: dank U, door Uw zegen

ben ik gezond, beleefd antwoord op de vraag

naar de gezondheid

péngin -wensen, verlangen

pengkeran(ki), geger(n+k) -rug

pengomongan -taal, talen

pengurus(s), pangrèh -bestuur (vereniging, college)

penriman (Ij) -dankbaarheid

penthil(n+k), mundri(ki) -tepel

penting, abot -belangrijk, belang, van belang

pepanggih(k), tetemu(n) -’n ontmoeting hebben met

pepangkatan, pangkat -(onder)afdeling, verdeling, rang, met de rang van

peparing, panganugrâhâ -gunstbetoon, gunstbewijs

pepundhèn -voorwerp van (afgodische) verering,

heilige plek in de dorp (boom, bron, graf)

pepundhènku -mijn liefste, mijn geliefde, mijn lieveling

péranganing awak -lichaamsdelen

percanten(k),pitados(k),percâyâ(n) -geloven, vertrouwen

percâyâ(n),pitados(k),percanten(k) -geloven, vertrouwen

perdikan -vrijgesteld (van belasting etc.)

Perjanjian Beburuhan(n),-Beberahan(k) -arbeidscontract

Perjanjian bab beburuhan(n)/beberahan(k)

perlu -noodzakelijk

pernatan -systeem, systematiek, orde

persatuan -eenheid

pertapanan -meditatieplaats

perukunan budi sejati -vrij vert.: 'samen sterk voor altijd'

*rukun: eensgezind, vrede, verzoenend

*perukunan(=kerukunan): toestand van

harmonie v/d gemeenschap

*budi: verstand, inzicht, besef

*sejati: waar, wezenlijk, in waarheid

péso, pésuh(s), lading -mes

petel -vlijtig

peteng -donker, duister, onwettig, illegaal

peti takeran -meetkist

pethak(k), putih(n) -wit

pethuk lengganan -abonnementsbewijs

picang, pincang -mank

pihak -richting, partij

pijet -masseren, massage

pijetan -massage

pikantuk(k), pakolèh(n) -voordelig (goed resultaat opleveren)

pikiran(n), pamanahan(k), panggalihan(ki) -gedachte, denkvermogen, ‘hersens’

pilingan -slaap (lichaamsdeel)

pinarak(ki),lenggah(k),lungguh(n) -zitten [njagong(s)(n)]

pincang, picang -mank

pindhah(k), ngalih(n) -verhuizen

pinggir -kant, rand, oever

pingitan -afzondering (voor meisje voor het huwelijk)

pinten?(k), pirâ?(n) -hoeveel?

pinter -handig, slim, knap, goed raad weten, intelligent

pipi(n+k), pangarasan(ki) -wang

pirâ?(n), pinten?(k) -hoeveel?

piranti(n), pirantos(k) -instrument, toestel

pirantos(k), piranti(n) -instrument, toestel

piring -bord

piring cepèr -bord (plat)

piring kuwung -bord (diep)

pisang(k), gedhang(n) -banaan, bacove

pit, sepédha -fiets

pitados(k),percanten(k),percâyâ(n) -geloven, vertrouwen

pitakèn(k), pitakon(n) -vraag

pitakon(n), pitakèn(k) -vraag

pitik(n), ayam(k) -kip

pitu -zeven (7)

pitulas -zeventien (17)

pitung dâsâ(k), pitung puluh(n) -zeventig (70)

pitung puluh(n), pitung dâsâ(k) -zeventig (70)

piyambak(k), dhéwé(n) -zelf, eigen, alleen, ik,mij, jij, jou,eigen,op zich zelf

piyambak-piyambak(k), dhéwé-dhéwé, dhèwèn-dhèwèn(n) -afzonderlijk, ieder voor zich zelf,

van elkaar verschillend

piyambakan(k), dhèwèkan(n) -geheel alleen, in z‘ n eentje

piyambakipun(k), dhèwèké(n) -hij, zij

piyambakipun piyambak(k), dhèwèké dhéwé(n) -hij, zij, zelf, alleen

piyambakipun piyambak(k), awaké dhéwé(n) -zelf, zich zelf, hij, hem

piyambakipun sami(k), dhèwèké pâdhâ(n) -hun (bezittelijk vnw)

plambangé -weerspiegeling

planangan(n),pajaleran(k),kalam(ki), konthol(s) -mannelijk geslachtsorgaan, penis

pluit -fluit (in 't algemeen)

pluwit -fluit(metalen-, houten-, stoomfluit)

poké ngepok -uiteindelijk

pokok -stam

ponakan(n), pènakan(k) -neef

prajanjian, prajanjiyan -overeenkomst, contract

Prajanjiyan anyar(n), Prajanjiyan énggal(k) -Nieuwe Testament (van de Bijbel)

Prajanjiyan lawas(n), Prajanjiyan lami(k) -Oude Testament (van de Bijbel)

prapatan -viersprong

prasetyâ -belofte van trouw

prasetyané wong pâdhâ jejodhoan(n),

prasetyané tiyang sami jejodhoan(k) -huwelijksband

prau(n), baitâ(k) -korjaal, boot

prawan -maagd, maagdelijk, huwbaar meisje

prayogâ -geschikt

prakârâ, prekârâ(n), prakawis, prekawis(k) -kwestie, zaak, onderwerp, geval

prakawis, prekawis(k), prakârâ, prekârâ(n) -kwestie, zaak, onderwerp, geval

prekârâ, prakârâ(n), prakawis, prekawis(k) -kwestie, zaak, onderwerp, geval

prekawis, prakawis(k), prakârâ, prekârâ(n) -kwestie, zaak, onderwerp, geval

prembayun,payudârâ(ki), susu(n+k) -(vrouwelijke) borsten

près -persen

prihatin(n),,prihatos(k) -zich ongerust voelen, verdriet hebben

prihatos(k), prihatin(n) -zich ongerust voelen, verdriet hebben

priksâ -inspecteren, onderzoeken

priksâ(ki), sumerep(k), weruh(n) -weten (hoe iets is, kennen door ervaring)

pring(n), deling(k) -bamboe

prongkolan -aardkluit

pukul(k) -uur

pulung ati(n), -manah(k), -galih(ki) -borstholte

pulung manah(k), -ati(n), -galih(ki) -borstholte

pulung galih(ki), -ati(n), -manah(k) -borstholte

punâpâ?(k), âpâ?(n) -wat?

punâpâ(k), âpâ(n) -of

punâpâ malih(k), âpâ manèh(n) -vooral

punâpâhâ?, kénging punâpâ?(k), généyâ?(n), kenèng âpâ? -waarom?

pundhak(n+k), pamidhangan(ki) -schouder

pundi(k), endi?(n) -welk(e)?

punikâ(k), iki, iku, ikâ(n) -dit,deze,dat,die,ginds [kuwi, kaé(n)]

pungkasan, wekasan -einde, slot, tenslotte,[boodschap?(s)]

pupon -aangenomen kind/wees/vondeling

pupu(n+k), wentis(ki) -dij

purun(k), gelem(n), karsâ(ki) -willen (wel willen doen)

purun(k), wani(n) -durven

pusâkâ -(vereerd) erfstuk, talisman

puteran -centrifuge

putih(n), pethak(k) -wit

putrâ kakung(ki), anak jaler(k), anak lanang(n) -zoon

putrâ putri(ki), anak èstri(k), anak wadon(n) -dochter

putri(ki), anak(n+k) -kind

anak putu -afstammelingen

putu(n+k), wayah(ki) -kleinkind

putus, putusan -beslissing

putusan (ing)kang pantog, ing wusanané -eindbeslissing, eindbesluit

pyan -plafond

R

rabuk -mest

racun(chemisch toebereid), wisâ(natuurlijk) -vergif

ngracun -vergiftigen, met vergif doden

râdâ(n), radi(k) -nogal, tamelijk, in zekere mate

radi(k), râdâ(n) -nogal, tamelijk, in zekere mate

ragi -zuurdeeg, zuurdesem

ragil -jongste kind

rah(k), getih(n) -bloed

rai -gezicht, voorzijde, front, gevel

rai asoe -onbeschaamd, schaamteloos

rai gedèq -onbeschaamd, schaamteloos

rai trumpah -onbeschaamd, schaamteloos

râjâ-brânâ -schatten, rijkdom (bezit van iemand)

rajah -lijnen in de handpalm

râjâkâyâ -vee

rambut(n+k), rémâ,rikmâ(ki) -hoofdhaar

râmâ(ki), pak, bapak -vader

ramé -druk(te), levendig(gezelschap, gesprek)

ramé-ramé -pret maken, drukte maken

ramé gumeder -rumoerig

raméan -feest, groot openbaar feest, volksvermaak

rampung -klaar, afgelopen

rancangan -plan, voornemen, ontwerp, tekening. opzet,

geraamte (huis, vlieger, skelet van gebouw)

rândâ -weduwe

raos(k), râsâ(n) -gevoelens, smaak

raosipun(k), rasané(n) -het smaakt naar, voelen

râsâ(n), raos(k) -gevoelens, smaak

rasané(n), raosipun(k) -het smaakt naar, voelen

rasukan(k), klambi(n), jas(n+k) -jas, baadje

rawis(ki), bréngos(n+k) -snor

rawuh(ki), dhateng(k), tekâ(n) -komen

Rebo, dinâ Rebo(n), dinten Rebo(k) -woensdag

récok -onenigheid

redaksi -redaktie

redi(k), gunung(n) -berg, gebergte

regâ(n), regi(k) -prijs, waarde

regi(k), regâ(n) -prijs, waarde

reged -vuil (bijvoeglijk n.m.w.)

rèk -kind, jongen (in de aanspraak)

rèk, rèk-bul, korèk api -lucifer, lucifers

rèk-jeklèkan -mechanische aansteker

reksanan -iets waarop men past

rémâ,rikmâ(ki), rambut(n+k) -hoofdhaar

rembulan, cândrâ -maan

remen(k), dhemen(n) -graag iets doen, houden van (van vrouw, man),

hobby hebben in, genoegen, liefhebberij

remeng-remeng -schemer(licht), schemerachtig, schemerig

rempelâ -zacht maaggedeelte

rempelu -gal

remuk -gebroken (in kleine stukjes)

réncang, ngrécangi(k), réwang, ngréwangi(n) -helpen, gaan/komen helpen

repet-repet -schemering(avond)

rereged -vuil (zelfstandig n.m.w.)

reresahan(k), rerusuhan(n) -rustverstoring

reresik, resik-resik -schoonmaak houden, opruimen, reinigen

rerusuhan(n), reresahan(k) -rustverstoring

resi -heilige, schoon, rein

resik -schoon, netjes, opgemaakt, in orde

diresiki -schoongemaakt

resik-resik, reresik -schoonmaak houden, opruimen, reinigen

resikan -netjes, zindelijk

rèstoran, rumah makan -restaurant, eethuis

restu -zegen

réwang, ngréwangi(n), réncang, ngrécangi(k) -helpen, gaan/komen helpen

rèwèl -lastig gedrag, last veroorzaken

rikat(n+k), gelis(n), énggal(k) -snel

rikat-rikat -vliegen (snel rijden, varen)

rikmâ,remâ(ki), rambut(n+k) -hoofdhaar

rinâ wengi(n), rinten dalu(k) -dag en nacht

ringkesan -samenvatting

ringkih -zwak, zwakheid (lichaam, bouwsel)

ripah -overvloedig, welvarend

risak(k), rusak(n) -stuk

riyak(n+k), jlâgrâ(ki) -slijm (uit de borst)

rokok -sigaret, tabak

rokokan, ngrokok -roken

rolas(n), kalihwelas(k) -twaalf (12)

rolikur(n), kalihlikur(k) -tweeëntwintig (22)

rong atus(k), kalih atus(k) -tweehonderd (200)

rong atus èwu(n), kalih atus èwu(k) -tweehonderdduizend (200.000)

rong èwu(k), kalih èwu(n) -tweeduizend (2000)

rong milyun(n), kalih milyun(k) -twee miljoen (2.000.000)

rong puluh(n), kalih dâsâ(k) -twintig (20)

rong puluh èwu(n),kalih dâsâ èwu(k) -twintig duizend (20.000)

rongkong -stuit

ron(k), godhong(n) -blad

ros -lid, geleding

rosâ -sterk

rosan(k), tebu(n) -suikerriet

roti -brood

rumah makan -restaurant, eethuis

rumângsâ(n), rumaos(k) -voelen (zich bewust zijn van)

rumangsaning ati(n), rumaosing ati(k) -geweten

rumaos(k), rumângsâ(n) -voelen (zich bewust zijn van)

rumaosing ati(k), rumangsaning ati(n) -geweten

rumiyin(k), dhisik(n) -eerst

rumiyin(k), biyèn, mbiyèn(n) -voordien

rumput(k), suket(n) -gras

runtah -vuilnis

rupâ(n), werni,rupi(k), warnâ(ki) -uiterlijk, er uit zien, zoals iemand er uit ziet

rupâ-rupâ -allerlei

rupané(n), rupinipun(k) -het ziet er naar uit

rupiah -rupiah, Indonesische geldeenheid

rusak(n), risak(k) -stuk, kapot

S

sabab, jalaran -oorzaak, aanleiding

sabar, sabardrânâ -geduld, geduldig, veel dulden

sabardrânâ, sabar -geduld, geduldig, veel dulden

disabari, disabaraké -met geduld, lijdzaamheid verdragen

disabaraké, disabari -met geduld, lijdzaamheid verdragen

saben, samben -elk, elke, ieder, iedere

saben sakâlâ-mângsâ -telkens, op de ervoor bestemde tijd

sabin(k), sawah(n) -rijstveld, sawah

saèstu, èstu -(sidâ:) werkelijk geschieden, doorgaan

-(nyâtâ:) waar, (in) waarheid, eigenlijk

di-èstokaké -nageleefd, voldoet aan (voorschriften/bevelen)

sabun -zeep

sadangunipun(k), sasuwéné(n) -ondertussen, intussen, onderwijl

sadé(k), adol(n) -verkopen

sadèrèngipun(k), sadurungé(n) -voordat

sadurungé(n), sadèrèngipun(k) -voordat

saé(k), becik(n) -goed, in goede staat, braaf, degelijk

saécih(s), sekethip -een dubbeltje

saèstu(k), yektosan(k), temenan(n) -werkelijk waar

sagah(k), saguh, sagoh (n) -beloven (iets te zullen doen), aannemen

dipunsagahaken(k), disaguhaké(n) -beloofd

dipunsagahi(k), disaguhi(n) -de belofte krijgen

saged(k), bisâ(n) -kunnen

saged angsal damel(k), bisâ olèh gawé(n) -doeltreffend, doelmatig

saguh, sagoh (n), sagah(k) -beloven (iets te zullen doen), aannemen

disaguhaké(n), dipunsagahaken(k) -beloofd

disaguhi(n), dipunsagahi(k) -de belofte krijgen

saiki(n), sapunikâ(k) -nu, op 't ogenblik, dadelijk

sak-milyun, sejutâ -één miljoen (1.000.000)

sak-sèn, se-sèn -een cent

sâkâ(n), saking(k) -uit, van (ook: sângkâ, sangking)

sâkâ ing kadohan(n), saking katebihan(k) -uit de verte (gezien)

sâkâ ngendi?(n), saking pundi?(k) -van waar?

sakaliyan, sekaliyan(k), sakloron(n) -man en vrouw, de heer en mevrouw samen

saking, sangking(k), sâkâ, sângkâ(n) -uit, van

saking katebihan(k), sâkâ ing kadohan(n) -uit de verte (gezien)

saking pamanggih kulâ(k), sângkâ panemuku(n) -ik ben van mening,van mening zijn dat iets is

saking pundi?(k), sâkâ ngendi?(n) -van waar?

sakit(k), lârâ(n), gerah(ki) -ziek (zijn), pijn, pijn doen

sakit toyanen(k), lârâ banyunen(n), mèncrèt -diarree hebben, dunne stoelgang/afgang

sakit weteng(k), lârâ weteng(n) -buikpijn

sakloron(n), sakaliyan, sekaliyan(k) -man en vrouw, de heer en mevrouw samen

saksi, seksi -getuige

sakulâwargâ -inclusief de familie/gezin

salab, salap(k), salah(n) -schuldig, schuld hebben, verkeerd

salah(n), salab, salap(k) -schuldig, schuld hebben, verkeerd

disalahaké -men keurt iemand’s opvatting af

salah damel(k), salah gawé(n) -misgrijpen, iets verkeerd doen

salah gawé(n), salah damel(k) -misgrijpen, iets verkeerd doen

salah gemèn -zich onnodig bemoeien met

salah kaprah, salah lumprah(n), salah limprah(k) -onjuistheid, regelmatige misbruik

salah kedadèn(n), salah kedadosan(k) -mislukt, verkeerde behandeling, misgeboorte

salah kedadosan(k), salah kedadèn(n) -mislukt, verkeerde behandeling, misgeboorte

salah limprah(k), salah kaprah, salah lumprah(n) -onjuistheid, regelmatige misbruik

salah lumprah, salah kaprah(n), salah limprah(k) -onjuistheid, regelmatige misbruik

salah ora -met tegenzin (werken)

salah pandeleng, salah surup(n), salah paningal(k) -zich vergissen, ‘t een voor een ander aanzien

salah paningal(k), salah surup, salah pandeleng(n) -zich vergissen, ‘t een voor een ander aanzien

salah setunggal(k), salah-siji(n) -één van beide, één van ze/allen

salah-siji(n), salah setunggal(k) -één van beide, één van ze/allen

salah surup, salah pandeleng(n), salah paningal(k) -zich vergissen, ‘t een voor een ander aanzien

salah rupâ -gedaante veranderd, betoverd

salah tâmpâ(n), salah tampi(k) -misverstand, misverstand hebben,

misvatting, verkeerd begrijpen/verstaan

salah tampi(k), salah tâmpâ(n) -misverstand, misverstand hebben,

misvatting, verkeerd begrijpen/verstaan

salah urat -spier verrekt, verrekt

salah-wèngwèng -zich laten afleiden (spelen i.p.v. werken)

salah wong -mislukkeling

salaman tangan, sesalaman -handdruk geven

salap, salab(k), salah(n) -schuldig, schuld hebben, verkeerd

salin(n), santun(k) -zich verkleden, veranderen, verwisselen,

overgaan tot, iets nieuws gaan gebruiken

samar -onveilig,verdacht,bang,ongerust (dat er iets gebeurd)

‘t niet te vertrouwen, schemerachtig te zien

ora samar -duidelijk, zeker, zeker weten

nyamari -angstig, gevaarlijk

nyamaraké -verborgen houden

sambatan -wederkerig hulpbetoon (in dorpen etc.)

samben, saben -elk, elke, ieder, iedere

sami(k), pâdhâ(n) -allen, gelijk, evenals

sami gegandhèngan(k), pâdhâ gegandhèngan(n)

sami gegayutan(k), pâdhâ gegayutan(n) -samenhang

sami gegayutan(k), pâdhâ gegayutan(n) -samenhang

sami gegandhèngan(k), pâdhâ gegandhèngan(n)

sami sulayan(k), pâdhâ sulayan(n) -verschil van mening hebben

samodrâ, samudrâ -oceaan

samudrâ, samodrâ -oceaan

sampé(s)(n), cukup(n), cekap(k) -voldoende, genoeg

sampéyan(k),kowé(n),panjenengan(ki) -jij, u

sampéyan sami(k),kowé pâdhâ(n),panjenengan sami(ki) -jullie

sampéyan(ki), sikil(n), suku(k) -voet, been

sampun(k), wis(n) -al, reeds

sampun, ampun(k), âjâ(n) -niet (verbod)

sampun dumèh(k), âjâ dumèh(n) -meen niet omdat (je...bent), dat (je...mag doen)

sampun dumugi ingkang kasedyâ,sampun bablas(k),

wis tutug kang kasedyâ, wis bablas(n) -‘t doel bereiken, treffen

sampun malih(k), âjâ manèh(n) -laat staan, afgezien daarvan dat, niet alleen

sampun naté(k), wis tau(n) -wel eens

sampun ngantos(k), âjâ nganti(n) -laat ‘t niet (gebeuren,zover komen) dat, opdat niet

sampun pisan(k), âjâ pisan(n) -volstrekt niet (verbod)

sampun rumiyin(k), âjâ dhisik(n) -wacht even

sampun sok(k), âjâ sok(n) -nooit (verbod)

(s)ampun supé!(k), âjâ lali!(n) -niet vergeten!

sampun temtu(k), wis temtu(n) -ongetwijfeld

sampun wonten ingkang(k),âjâ ânâ kang(n) -laat niemand (verbod)

sampyuh -tegelijk sneuvelen, allebei

samubarang(n), samukawis(k) -alles, alle zaken, alle mogelijke

samudrâ, samodrâ -oceaan

samukawis(k), samubarang(n) -alles, alle zaken, alle mogelijke

sandhang-pangan(n),sandhang-tedhâ(k) -eten en noodzakelijke kleding, kleding en eten

sandhang-tedhâ(k),sandhang-pangan(n) -eten en noodzakelijke kleding, kleding en eten

sandhangan -kleren, kleding

sanès(k), liyâ(k) -ander(e)

sanès(k), séjé(n) -verschillend, afzonderlijk, uitzondering

sanès leresipun,sanès saleresipun(k), dudu beberé,dudu sabeneré(n) -verkeerd, onjuist,

ten onrechte, onrechtmatig, onrechtvaardig

sanès saleresipun,sanès leresipun(k), dudu beberé,dudu sabeneré(n) -verkeerd, onjuist,

ten onrechte, onrechtmatig, onrechtvaardig

sângâ -negen (9)

sângâlas -negentien (19)

sangang dâsâ(k), sangang puluh(n) -negentig (90)

sangang puluh(n), sangang dâsâ(k) -negentig (90)

sângkâ, sâkâ(n), sangking, saking(k) -van, uit

sângkâ ing kadohan(n), saking katebihan(k) -uit de verte (gezien)

sângkâ panemuku(n), saking pamanggih kulâ(k) -ik ben van mening,van mening zijn dat iets is

sanget(k), banget(n) -erg

sangu, sangu-dhuwit -reisgeld

sânjâ -bezoeken, aanlopen bij buur

santen -kokosmelk (geperst uit kokosnoot)

santun(k), salin(n) -zich verkleden, veranderen, verwisselen,

overgaan tot, iets nieuws gaan gebruiken

sâpâ?(n), sinten?(k) -wie?

lan sapanunggalané(n), -sapanunggilanipun(k) -enzovoorts

sapepadhané(n), sasaminipun(k) -o.a., onder andere

sapi(n), lembu(k) -koe

sapu -bezem

sapunikâ(k), saiki(n) -nu, op 't ogenblik, dadelijk

sarânâ -instrument, middel

sarânâ -door middel van

sarap, urat -zenuw

sarapan -ontbijt, ontbijten

saras(k), waras(n) -gezond, beter, over

saré(ki), tilem(k), turu(n) -slapen

sarèh -kalm (rustig)

sareng, sesarengan(k), bareng(n) -samen, gezamenlijk (iets doen, ergens zijn),

tegelijk (binnen 1 tijdsruimte)

sareng sadinten(k), bareng sadinâ(n) -op één dag

sarengan(k), barengan(n) -mede

sarikat, serikat -vakbond, verbond

saringan -filter, vergiet

sartâ -en

sasaminipun(k), sapepadhané(n) -o.a., onder andere

sasampunipun(k), sawisé(n) -nadat

sasi(n), wulan(k) -maand

sasi ngarep iki(n), wulan ngajeng punikâ(k) -de volgende maand

sasuwéné(n), sadangunipun(k) -ondertussen, intussen, onderwijl

sâtâ(k), mbako(n) -tabak

satemené(n), sayektosipun(k) -trouwens

satus -honderd (100)

satus èwu(n+k), sekethi(n+k) -honderdduizend (100.000)

sawah(n), sabin(k) -rijstveld, sawah

sawang kâlâmânggâ(s),sawang kemânggâ -spinrag

sawang kemânggâ,sawang kâlâmânggâ(s) -spinrag

sawâtârâ(n), sawâtawis(k) -enige

sawâtawis(k), sawâtârâ(n) -enige

saweg(k), lagi(n) -nog bezig zijn met

sawer(k), ulâ(n) -slang

sawisé(n), sasampunipun(k) -nadat

sawo mateng, coklat -donkerbruin

sawung(k), jago(n) -haan

sâyâ dangu sâyâ...(k),sâyâ suwé sâyâ...(n) -hoe langer hoe

sâyâ suwé sâyâ...(n),sâyâ dangu sâyâ...(k) -hoe langer hoe

sayang, mesakaké, éman, èman -wat jammer, ‘t is jammer, jammer (dat), zonde van

sayang -schat (liefste), m’n liefje

sayektosipun(k), satemené(n) -trouwens

sayuran -groenten

sébâ(n+k), sowan(ki) -verschijnen voor 'n meerdere op audiëntie komen

sebelah -éne

sebénggol, sebènggol, segobang -2½ cent

sebribil, sepèsèr -½ cent

sebut, disebut -noemen, genoemd

sédâ(ki), pejah(k), mati(n) -dood

sedanten,sedâyâ,sedâyânipun(k), kabèh,sekabèhé(n)-alle, alles

sedâsâ(k), sepuluh(n) -tien (10)

sedâsâ èwu(k),sepuluh èwu(n),seleksâ(n+k) -tienduizend (10.000)

sedâyâ,sedâyânipun,sedanten(k), kabèh,sekabèhé(n) -alle, alles

sedâyânipun,sedâyâ,sedanten(k), kabèh,sekabèhé(n) -alle, alles

sedhélâ, sedhélok, sedhéluk(n), sekedhap(k) -eventjes

sedheng -juist voldoende, middelmatig, matig, gematigd

sedhengan(n), cekapan(k) -groot genoeg voor(er in kunnen,kunnen bevatten)

sedheng wancinipun(k), sedheng wayahé(n) -op tijd

sedheng wayahé(n), sedheng wancinipun(k) -op tijd

sedhi, sedhih -verdrietig over iets

sedinâ(n), sedinten(k) -per dag

sedinâ muput -de hele dag

sedinten(k), sedinâ(n) -per dag

sedulur(n), sedhèrèk(k) -familie, familieleden

sedulur sinârâwèdi -boezemvriend

seduluran(n), sedhèrèkan(k) -vriend, vriendin, vriendschap, broederschap,

als broers, vrienden met elkaar omgaan

diseduluraké(n), dipunsedhèrèkaken(k) -als broer, vriend enz. beschouwd

sedyâ, sejâ -bedoeling, plan, voornemen, doel, oogmerk

segâ(n), sekul(k) -rijst (gekookt)

segâ wadhang(n), sekul wadhang(k) -overgebleven rijst

seganten(k), segârâ(n) -zee

segârâ(n), seganten(k) -zee

segârâ wedhi -zandwoestijn

segârâ-yâsâ, segaran -gegraven vijver

segaran, segârâ-yâsâ -gegraven vijver

disegarani -men voelt mee met, vergeeft

segawon(k), asu(n) -hond

segobang, sebénggol, sebènggol -2½ cent

sejâ, sedyâ -bedoeling, plan, voornemen, doel, oogmerk

séjé(n), sanès(k) -verschillend, afzonderlijk, uitzondering

sejutâ, sak-milyun -één miljoen (1.000.000)

sekaliyan, sakaliyan(k), sakloron(n) -man en vrouw, de heer en mevrouw samen

sekar(k), kembang(n) -bloem

sekar mawar(k), kembang mawar(n) -roos

sekar melathi(k), kembang melathi(n) -jasmijn (bloem)

sekaut -agent, politie

sekawan(k), papat(n) -vier (4)

sekawan(k) -vier (4)

sekawan dâsâ(k), patang puluh(n) -veertig (40)

sekawanwelas(k), patbelas(n) -veertien (14)

sekécâ(k), kepènak, kepénak(n) -aangenaam,gemakkelijk,zich prettig voelen

sekedhap(k), sedhélâ, sedhélok(n) -eventjes

sekedhik(k), sethithik(n) -weinig, een klein gedeelte

sekelip, limangsèn(s) -een stuiver

sèket -vijftig (50)

sekethi(n+k), satus èwu(n+k) -honderdduizend (100.000)

sekethip, saécih(s) -een dubbeltje

sekon, sekonde -sekonde

sekti -bovennatuurlijke kracht bezitten

sekolah -onderwijs, school

sekolah(n), sekonten(k) -naar school gaan

disekolahaké -onderwijs laten volgen

sekolahan, sekolan -school

sekolahan lanjon -leerschool

sekolahan luhur -hogeschool, academie, universiteit

sekolahan prèbel -fröbelschool, kleuterschool

sekonten(k), sekolah(n) -naar school gaan

sekop -spade

seksi, saksi -getuige

sekul(k), segâ(n) -rijst (gekookt)

sekul wadhang(k), segâ wadhang(n) -overgebleven rijst

sélâ(k), watu(n) -steen

selang sedinâ(n), selang sedinten(k) -om de andere dag

selang sedinten(k), selang sedinâ(n) -om de andere dag

selangkung(k), selawé(n) -vijfentwintig

Selâsâ,dinâ Selâsâ(n),dinten Selâsâ(k) -dinsdag

selawé(n), selangkung(k) -vijfentwintig

sèlèh, sumèlèh -leggen, neerleggen, zetten, plaatsen, liggen

seleksâ(n+k),sepuluh èwu(n),sedâsâ èwu(k) -tienduizend (10.000)

selikur -eenentwintig (21)

selokan, parit, kalèn -sloot, goot

semados(k), semâyâ(n) -uitstellen, uitstel (vragen van betaling)

semadosan(k), semayan(n) -afspraak, ‘n afspraak maken,

‘n afspraak voor ‘n bepaalde tijd

semâyâ(n), semados(k) -uitstellen, uitstel (vragen van betaling)

disemayani(n), dipunsemadosi(k) -uitgesteld

disemayakaké(n), dipunsemadosaken(k) -men vraagt uitstel van/voor

semayan(n), semadosan(k) -afspraak, ‘n afspraak maken,

‘n afspraak voor ‘n bepaalde tijd

semaur -antwoorden

sembrânâ -onverschillig

sempal -afgebroken, afgeknakt

sempritan, sumpritan(s) -klein seinfluit, fluitje

semu -gezichtsuitdrukking

semu abang(n), semu abrit(k) -lichtbruin

semu abrit(k), semu abang(n) -lichtbruin

semu biru -blauwachtig

semu cemeng(k), semu ireng(n) -zwartachtig

semu ijem(k), semu ijo(n) -groenachtig

semu ijo(n), semu ijem(k) -groenachtig

semu ireng(n), semu cemeng(k) -zwartachtig

semu kuning(n), semu jené(k) -geelachtig

semu legi -zoetachtig

semut -mier

sendhang -vijver (natuurlijke waterkom)

séndhok, sèndhok -lepel

séndhok porok, garpu -vork

sendikâ -tot Uw dienst

Senèn,dinâ Senèn(n), dinten Senèn(k) -maandag

seneng -prettig, dol zijn op

sengit -’n hekel hebben aan

senggot -hijskraan

senthar-senthir -zitten te roken

senthér, senthir -klein olielampje, klein petroleum lampje

senthir, senthér -klein olielampje, klein petroleum lampje

senthong, kamar pituron(n), kamar patileman(k) -slaapkamer

sepanten -maar intussen

sepédha, pit -fiets

sepédha montor, montor keblak -motorfiets

sepèlan, éjakan -spelling

sepélé, mung sepélé(n), mung sepanten(k) -de moeite niet waard, bijna niets

sepen(k), sepi(n) -stil, eenzaam, verlaten, leeg

sepérak -één gulden

sepèsèr, sebribil -½ cent

sepi(n), sepen(k) -stil, eenzaam, verlaten, leeg

sepi ing luput -onfeilbaar

sepi ing pamrih -onbaatzuchtig, zonder bijbedoeling

seprapat -kwart

seprè, lèmèk kasur -sprei

Sèptèmber -September

sepuh(k), tuwâ(n) -oud (leeftijd), rijp

sepuluh(n), sedâsâ(k) -tien (10)

sepuluh èwu(n),sedâsâ èwu(k),seleksâ(n+k) -tienduizend (10.000)

sepur, krétâ sepur -trein, spoortrein

serat(k), layang(n) -brief

serat kabar(k), layang kabar(n), koran(s) -krant

serat pratândâ kawin(k), layang pratândâ kawin(n) -trouwakte

serat sambutan(k), layang utang(n) -rekening

serat sedhahan(k), layang suruhan(n) -uitnodiging voor vergadering

sering -vrij vaak, heel wat keren

sèrep, sèrp -reserve

serikat, sarikat -vakbond, verbond

seringgit -een rijksdaalder

sérok -schepper

sérokan -schep

seru, swarané banter, swarané âmbâ(s) -luid

serupiah, sak-rupiah(s) -een gulden, één Indonesishe gulden(rupiah)

sesarengan(k), bebarengan(n) -samen, gezamenlijk (iets doen, ergengs zijn),

tegelijk (binnen één tijdsruimte), medegast

sesasi(n), sewulan(k) -per maand

sesakit(k), lelârâ(n) -ziekte

sesegeran -verfrissing, iets verfrissends

seser -ring, spiraal van goud

sèsèr -schepnet

seserepan(k), sesurupan(n) -wetenschap (iemands kennis omtrent iets)

se-sèn, sak-sèn -een cent

sesoré bendhé -’n hele middag

kesorèn(n), kesontenen(k) -te laat op de middag

kesontenen(k), kesorèn(n) -te laat op de middag

sesrawungan -onderling verkeer

sesuci -zich reinigen

disucèni, disucèkaké -gereinigd

sésuk(n), bénjing énjing(k) -morgen

sésuk(n), kâlâ bénjing(k) -morgen

sésuk ésuk(n),bénjing énjing énjing(k) -morgenochtend

sésuk arep temonan menèh, rak-yâ tâ?(n),

bénjing-énjing badhé pepanggihan malih, rak-nggih tâ?(k) -tot morgen!

sesupé tandhaning setyané tiyang jejodhoan(k) -trouwring

ali-ali tandhaning setyané wong jejodhoan(n),

sesurupan(n), seserepan(k) -wetenschap (iemands kennis omtrent iets)

setali(n), setangsul(k) -een kwartje

setaun -per jaar

setengah -half, 50 cent(s), halve gulden

setengah rupiah(suku), setengah(s) -een halve gulden(Indonesische gulden), 50 cent

sethithik(n), sekedhik(k) -weinig, een klein gedeelte

setiyâ, setiyâ-tuhu -trouw (getrouwheid)

setiyâ-tuhu, setiyâ -trouw (getrouwheid)

setiyâ-tuhu ora(n)/mboten(k) gingsir -trouw blijven

setur(s), toko -winkel

Setu, dinâ Setu(n), dinten Setu(k) -zaterdag

setu bengi(n), setu dalu(k), malem minggu -zaterdagavond

setu dalu(k), setu bengi(n), malem minggu -zaterdagavond

setunggal(k),setunggil(s)(k),siji(n) -één (1)

setunggil(s)(k),setunggal(k),siji(n) -één (1)

setyaning tiyang jejodhoan(k), setyaning wong jejodhoan(n) -huwelijkstrouw

setyaning wong jejodhoan(n), setyaning tiyang jejodhoan(k) -huwelijkstrouw

sewelas -elf (11)

sewidak -zestig (60)

sèwu -duizend (1000)

sewulan(k), sesasi(n) -per maand

sih -gunst, genegenheid, genade, erbarming

sih-kawelasan, kamurahan(n),kamirahan(k) -goedertierenheid, bijzondere genegenheid

mawi sih-kawelasan dhateng(k),nganggo sih-kawelasan marang(n) -genadig jegens

nganggo sih-kawelasan marang(n),mawi sih-kawelasan dhateng(k) -genadig jegens

sih-kamirahan(k),sih-kamurahan(n) -goedertierenheid, bijzondere genegenheid

sih-kamurahan(n),sih-kamirahan(k) -goedertierenheid, bijzondere genegenheid

sih-palimirmâ -genade

sih-sinihan -elkaar beminnen

siji(n),setunggal(k),setunggil(s)(k) -één(1)

sikil(n), suku(k),sampéyan(ki) -voet, been

siku -rechthoekig, haaks, tekenhaak

sikut -elleboog

silit -aars, anus

silit kodhok -staartbeen

simâ(k), macan(n) -tijger

simâ tutul(k), macan tutul(n) -panter

sinau -leren, studeren

sindap -roos in het haar

sindhèn -zingen (bij gamelan)

sing, kang(n), ingkang(k) -die (betrekkelijke v.n.w.)

sing duwé(n),ingkang gadhah(ki) -eigenaar

singeb(ki), kemul(n+k) -deken

sinten?(k), sâpâ?(n) -wie?

sipat -eigenschap

sirah(k), endhas(n), mustâkâ(ki) -hoofd, kop

sirah wingking(k), endhas buri(n)

mustâkâ wingking(ki) -achterhoofd

siram(ki), adus(n+k) -baden

sirnâ -verdwenen, te niet gaan

sirsak, nângkâ sabrang -zuurzak (vrucht)

sisih -kant, aan de kant/zijde van

sisuké(s)(n), ngénjingé(s)(k),

bésuk embèn(n), bénjing embèn(k) -overmorgen

siti(k), lemah(n) -aarde, grond

siyam(k), pâsâ(n) -vasten

siyang(k), awan(n) - overdag, ’s voormiddag

siwâ -tante (ouder dan vader of moeder)

siwâ lanang -oom (broer van ouder[s]), oudere oom

siwur -waterschep

slamet(n), wilujeng(k), sugeng(ki) -welzijn, gezond, ‘t goed maken

slamet dhateng(n+k), sugeng rawuh(ki) -welkom!

slametan(n), wilujengan(k) -gemeenschappelijk religieuze maaltijd (met bede

om zegen, welzijn etc.)

dislameti(n), dipunwilujengi(k) -men houdt ‘n slametan voor ‘t welzijn van ...

dislametaké(n), dipunwilujengaken(k) -men houdt ‘n slametan voor ‘t welzijn van ...

Slâsâ, dinâ Slâsâ(n), dinten Slâsâ -dinsdag

slirâ(ki), badan(k), awak(n) -lichaam

slirâ dalem piyambak(ki), awakmu dhéwé(n), badan sampéyan piyambak(k),

badan panjenengan piyambak(k) -jij, je, u zelf

sliramu -je, jij (vriendelijk)

slorokan(s), lorokan -lade

sok(n), asring(k) -wel eens, wel nogal eens, bij gelegenheid

sokongan -steun, bijdrage, contibutie ( v/e vereniging)(s)

sokongané -donatie(s)

solèd, wangkil -bamboespaan

sombong -bluf, bluffen, opscheppen

sompil, kéyong -slak (huisjesslak)

song-song(ki), payung(n+k) -paraplu

sonten(k), soré(n) -namiddag, vooravond

soré(n), sonten(k) -namiddag, vooravond

soré-soré -laat in de namiddag

sorok -vuurschop

sorot -schijnsel, straal

soroting srengéngé -zonnestraal

sowan(ki), sébâ(n) -op audiëntie komen, verschijnen voor 'n meerdere

sowan ing ngarsané -verschijnen (voor een hogere/meerdere)

srawung -tezamen

srawungan -in aanraking komen

srengéngé, suryâ -zon

srompotan -onkruid

stapelan, tumpukan -stapel

suci -rein (ritueel), heilig, gewijd

sesuci -zich reinigen

disucèni, disucèkaké -gereinigd

sugeng -trots, hoogmoedig

sugeng(ki), wilujeng(k), slamet(n) -welzijn, gezond, ‘t goed maken

sugeng(ki), urip(n), gesang(k) -’t leven, leven, levend

sugeng rawuh(ki), slamet dhateng(n+k) -welkom!

sugeng tindak -vaarwel

sugih -rijk

sugih blawah, sugih brèwu -schatrijk

sugih brèwu, sugih blawah -schatrijk

sugih-miskin, sugih-mlarat -rijk en arm

sugih-mlarat, sugih-miskin -rijk en arm

suket(n), rumput(k) -gras

suku(k), sikil(n), sampéyan(ki) -voet, been

sukur -gelukkig

sulâyâ -in strijd, in tegenspraak met, oneens

disulayani -tegengesproken, men gaat in tegen

sulayan, pasulayan -onenigheid (hebben)

pâdhâ sulayan(n), sami sulayan(k) -verschil van mening hebben

suling -fluit (Javaanse muziekinstrument)

suling, pluit, pluwit, sumpritan -fluit

sumânggâ, mânggâ(k), ayuk, ayuh(n) -kom! (aansporing, uitnodiging om mee te gaan of

iets te doen)

sumânggâ, mânggâ -alstublief, alsjeblief, wees zo goed

sumanggakaké -overlaten aan

sumelang -bezorgd, ongerust, twijfelen(s)

sumèlèh, sèlèh -leggen, neerleggen, zetten, plaatsen, liggen

sumerep(k), weruh(n), priksâ(ki) -weten (hoe iets is, kennen door ervaring)

sumerep(k),weruh(n),uningâ(ki) -zien

sumpet, buntet, bumpet, dhedhel -verstopt

sumuk -drukkend heet, drukkend warm, hitte

supé(k), lali(n) -vergeten(s), niet meer denken aan

suraos(k), surâsâ(n) -bedoeling v/e brief

surâsâ(n), suraos(k) -bedoeling v/e brief

suryâ, srengéngé -zon

susah -narigheid, verdriet, zorgen (hebben)

nggawé susah(s), njalari susah -zorg/problemen veroorzaken

susu -melk

susu(n+k), prembayun,payudârâ(ki) -(vrouwelijke) borsten

banyu susu -moedermelk

suwé(n), dangu(k) -lang (tijdsduur)

swarané âmbâ(s), swarané banter, seru -luid

swarané banter, swarané âmbâ(s), seru -luid

swargâ, suwargâ(n), swargi, suwargi(k) -hemel, geluk, wijlen

swargakaké -gelukkig gemaakt

swargi, suwargi(k), swargâ, suwargâ(n) -hemel, geluk, wijlen

swargi(ki), ,jenaté -wijlen

swargaloka -hemelse paradijs, zielsgeluk

T

tai(n), tinjâ(k) -faeces, poep, schijt

tajin -rijstwater (van gekookte rijst)

takèn(k), takon(n) -vragen naar

taker -afmeten

takeran -maatschepje, inhoudsmaat

takon(n), takèn(k) -vragen naar

taksih(k), isih(n) -nog

taksih tangèh(k), isih tangèh(n) -er mankeert nog veel aan

talang -dakgoot, watergoot, bevloeiingsgoot

talingan(ki), kuping(n+k) -oor

taman -bloementuin

taman beburon -dierentuin

taman permainan -speeltuin

tâmbâ -medicijn (uitwendig gebruik)

tâmbâ(n), jampi(k) -geneesmiddel, middel tegen ongemak/pijn

tâmpâ(n), tampi(k) -ontvangen

tampah -wan

tampi(k), tâmpâ(n) -ontvangen

tamping -kant, berm, grens, schut

tampingan -grensgebied

ditamping -zijkanten bewerken, schuin bijwerken

ditampingi -beschermd, beschut

tamu(k), dhayoh(n) -gast

tanah -grond, land

tanah ngaré -laagvlakte

tanduké alus -met zachtheid te werk gaan, voorzichtig

tandur -planten

tanduran(n), taneman(k) -aanplant

taneman(k), tanduran(n) -aanplant

tangi(n+k), wungu(ki) -opstaan

tangan(n+k), astâ(ki) -hand

tangèh lamun -het is niet te verwachten dat

isih tangèh(n), taksih tangèh(k) -er mankeert nog veel aan

tânggâ -buren, buur, buurman, buurvrouw

tanggal -datum, nieuwe maan

tanggal pinten?(k), tanggal pirâ?(n) -de hoeveelste?, welke datum?

tanggal pirâ?(n), tanggal pinten?(k) -de hoeveelste?, welke datum?

tanggul, bendung -dijk, dam

tanpâ, ora nganggo(n), boten mawi(k) -zonder

babar pisan tanpâ -geheel zonder

tanpantârâ -niet lang daarna

tanpâ gawé(n), tanpâ damel(k) -zonder nut, nutteloos, tevergeefs

tanpâ gunâ -niet nodig

tanpâ prakârâ -zonder aanleiding

tanpâ surâsâ -oppervlakkig

tanpâ tandhing -weergaloos, zonder gelijke

tanpâ tanjâ -doelloos, zonder aanwijsbaar nuttig doel

tanpâ tuju -doelloos voortlopen

tanpâ upâmâ -onvergelijkelijk, niet te vergelijken

tâtâ -orde, in orde, ordelijk, beschaafd, geciviliseerd,

in orde maken

tâtâ-cârâ -zeden en gebruiken

tâtâ-pranâtâ, organisasi -organisatie

tâtâ-prunggu -beleefdheidsvormen

tâtâ-carané wong dadi pangantèn(n),

tâtâ-carané tiyang dados pangantèn(k) -huwelijksgebruiken

tâtâ-tâtâ -in orde maken, (gaan) opruimen,

zich netjes gaan kleden

tâtâ-tentrem -orde en rust

tâtâ-titi -einde, beëndigd (boek)

taun(n), warsâ(k) -jaar

taun ngarep(n), taun ngajeng(k) -volgend jaar

taun ngajeng(k), taun ngarep(n) -volgend jaar

taun kapengker(k), taun kapungkur(n) -het vorige jaar

taun kapungkur(n), taun kapengker(k) -het vorige jaar

tebih(k), adoh(n) -ver

tebih ngikâ(k), adoh kono(n) -verte, in de verte (daar)

tebih saking(k), adoh sâkâ(n) -ver van

tebihipun(k), dohé(n),adohé(s)(n) -de afstand

tebu(n), rosan(k) -suikerriet

tedhâ(k), tetedhan(k), panganan(n) -voedsel

tedhakan(k), turunan(n) -generatie (van afstamming)

tégâ -ongevoelig, onverschillig voor (‘t lot, gevaar, in zaken

van ‘n ander), de verantwoordelijkheid aandurven

ora tégâ -gevaar voor de ander,

de verantwoordelijkheid niet aandurven

ditégakaké -men blijft/is ongevoelig voor (verhard tegen),

men durft ‘t aan met

kamitégan -onverschillig (voor ‘t lot, gevaar van anderen)

têgês -betekenis

tegesé -wat iemand/iets bedoelt of wilt zeggen

(met zijn doen, uiterlijk etc), betekenis v/e woord

tekâ(n), dhateng(k), rawuh(ki) -komen

tekan(n), dumugi(k) -aangekomen, tot

teken -wandelstok

telâgâ -meer, vijver (meer)

telané kuwadonan(n), telané pawèstrèn(k) -schaamspleet

telané pawèstrèn(k), telané kuwadonan(n) -schaamspleet

telaning kuwadonan(n), -pawèstrèn(k), turuk(s) -vagina, vrouwelijk geslachtsorgaan

turuk(s) -vagina, vrouwelijk geslachtsorgaan

telas(k), entèk(n) -op, niet meer voorradig

teles -vochtig, nat

telu(n), tigâ(k) -drie (3)

telulas(n), tigâwelas(k) -dertien (13)

telung atus(n), tigang atus(k) -driehonderd (300)

telung èwu(n), tigang èwu(k) -drieduizend (3000)

telung puluh(n), tigang dâsâ(k) -dertig (30)

tèmbok -muur (steen)

tembung -iemand’s uitdrukkingswijze, woord

tembung(-tembung) -woord(en)

tembung aran -zelfstandig naamwoord

tembung kahanan -bijvoeglijk naamwoord

tembung kembaran -woordparen

tembung kriyâ -werkwoord

tembung sélak -ontkenning

temenan(n), saèstu, yektosan(k) -werkelijk waar, inderdaad

temtu, mesthi -vast, stellig

temu(n), panggih(k) -ontmoeting

temu pangantèn(n), panggih pangantèn(k) -adatbruiloft

tengah -midden

tenger, tengeran, tetengeran -merkteken

tengeri, ditengeri -van een merk/teken voorzien, gemerkt

tentrem -rustig (vreedzaam)

tepung -meel

terkadhang -soms

tetabuhan musikan -muziekinstrument

tetedhan(k), tedhâ(k), panganan(n) -voedsel

tetemu(n), pepanggih(k) -’n ontmoeting hebben met

tetepangan(k), tetepungan(n), kenal(s) -kennismaken, zich voorstellen

tetepungan(n), kenal(s), tetepangan(k) -kennismaken, zich voorstellen

tethukulan, tetuwuhan -gewas

tetulung -te hulp komen

tetunggalan(n), tetunggilan(k) -zich aansluiten, voegen bij, gemeenschap van

tetunggilan(k), tetunggalan(n) -zich aansluiten, voegen bij, gemeenschap van

tetuwuhan, tethukulan -gewas

thengiling driji -knokkel

thukul -ontkiemen, verschijnen, ontspringen, opkomen

tibâ(n), dhawah(k) -vallen

tigâ(k), telu(n) -drie (3)

tigâwelas(k), telulas -dertien (13)

tigan(k), endhok, endhog(n) -ei

tigang atus(k), telung atus(n) -driehonderd (300)

tigang dâsâ(k), telung puluh(n) -dertig (30)

tigang èwu(k), telung èwu(n) -drieduizend (3000)

tikus -rat, muis

tilem(k), turu(n), saré(ki) -slapen

tilpun -telefoon, telefoneren

timun -komkommer

timur(ki), nom(n), nèm(k) -jong

tindak(ki),késah(k),lungâ(n) -vertrekken, weggaan

tingal,paningal(ki),mâtâ(n),mripat(k) -oog, ogen

tinimbang -vergeleken bij

tipas -waaier

tipis -dun

tirahan(k), turahan(n), sésâ(n+k) -overschot

titi, genah -nauwgezet

titihan(ki),jaran(n),kapal(k) -paard

titihan(ki), tumpakan(k), tunggangan(n) -voertuig

titir -alarmsignaal, alarmsein

tiyang(k), wong(n) -mens, iemand, volk, persoon,

tiyang alit(k), wong cilik(n) -'t volk (niet van adel of stand)

tiyang ageng(k), wong gedhé(n) -aanzienlijke

tiyang asing(k), wong asing(n) -vreemdeling

tiyang dhusun(k), wong désa(n) -dorpeling, plattelander

tiyang èstri(k),wong wadon,wong wédok(n) -vrouw

tiyang gesang(k), wong urip(n) -de mens, (in) ‘t leven

tiyang jaler(k), wong lanang(n) -man

tiyang Jawi(k), wong Jâwâ(n) -Javaan

tiyang jejodhoan(k), wong jejodhoan(n) -huwelijk (‘t getrouwd leven)

tiyang kathah(k), wong akèh(n) -de mensen, men, 't publiek

tiyang pakampungan(k), wong pakampungan(n) -iemand uit de kampung

tiyang pangalasan(k), wong pangalasan(n) -bosbewoner, bosmens, woudbewoner

tiyang paredèn, tiyang redi(k), wong gunung(n) -iemand/volk uit de bergen

tiyang pijer grejegan, tiyang tukaran(k), -ruziezoeker, ruziemaker

wong pijer grejegan, wong tukaran(n)

tiyang prajâ(k), wong prajâ(n) -stedeling, hoofdstedeling

tiyang redi, tiyang paredèn(k), wong gunung(n) -iemand/volk uit de bergen

tiyang sanès(k), wong liyâ(n) -iemand anders, ander, anderen

tiyang sepuh(k), wong tuwa(n) -ouders, ouder(vader of moeder, dukun)

tiyang tanem, tiyang tani(k), wong tandur,wong tani(n) -landbouwer

tiyang tani, tiyang tanem(k), wong tandur,wong tani(n) -landbouwer

tiyang tukaran, tiyang pijer grejegan(k), -ruziezoeker, ruziemaker

wong pijer grejegan, wong tukaran(n)

tiyang wicaksânâ(k), wong wicaksânâ(n) -wijze (wijs man)

tlapakan, dlamakan -voetzool

tobo(s) -bekken, tobbe, wasteil

toh, andheng-andheng -zwart puistje, moedervlek

toko, setur(s) -winkel

topi -hoed, pet

tosan(k), balung(n) -been

toyâ(k), banyu(n) -water, vocnt, vloeistof

toyâ asin(k), banyu asin(n) -zoutwater

banyu bening -wijsgerige onderwijzing

toyâ jawah(k), banyu udan(n) -regenwater

toyâ keras(k), banyu keras(n) -sterkwater

toyâ landi(k), banyu lândâ(n) -spuitwater, mineraalwater

toyâ leri(k), banyu leri(n) -rijstwater (waarin gepelde rijst gewassen is)

toyâ mawar(k), banyu mawar(n) -rozenwater

toyâ ngombé(k), banyu ngombé(n) -drinkwater

toyâ râsâ(k), banyu râsâ(n) -kwikzilver

toyâ susu(k), banyu susu(n) -moedermelk

toyâ tâwâ(k), banyu tâwâ(n) -zoetwater

toyâ tebu(k), banyu tebu(n) -suikerrietsap

toyâ wulu(k), banyu wulu(n) -water voor de rituele reiniging

trampil -gewend raken

trapsilâ -beschaafd, welgemanierd

trenyu atiné, trenyuh atiné -geroerd, getroffen door smart, medelijden

tresnâ -liefde, genegenheid (zonder hartstocht)

tresnâ dhateng(k), tresnâ marang(n) -liefhebben, beminnen, houden van

tresnâ marang(n), tesnâ dhateng(k) -liefhebben, beminnen, houden van

tresnaning tiyang jejodhoan(k), tresnaning wong jejodhoan(n) -huwelijksliefde

tresnaning wong jejodhoan(n), tresnaning tiyang jejodhoan(k) -huwelijksliefde

trimâ -tevreden, is tevreden met, men berust in

trimâ kasih(n+k), nuwun trimâ kasih(ki) -dank u wel, dank je wel

tudhung -Javaanse gevlochten hoed met brede rand

tujuhan, ancas -uiteindelijke doel, doeleind

tujuning agesang(k), tujuning urip(n) -levensdoel, ‘t doel des levens

tujuning urip(n), tujuning agesang(k) -levensdoel, ‘t doel des levens

tukar, ijol, ngijoli(s) -wisselen

tukar, padu, tukar padu, tukaran, grejegan -ruzie (hebben,maken,krijgen), twist, gekibbel

tukar padu, tukar, padu, tukaran, grejegan -ruzie (hebben,maken,krijgen), twist, gekibbel

tukaraké, ditukaraké -gewisseld

tukaran, tukar, padu, tukar padu, grejegan -ruzie (hebben,maken,krijgen), twist, gekibbel

tukari, ditukari -inwisselen (van geld)

tuku(n), tumbas(k) -kopen

tulâdhâ, conto -voorbeeld

tulakan -aanvoergoot

tulung -hulp, helpen in nood/gevaar

tumâ(n+k), itik(ki) -vlo, luis

tumbas(k), tuku(n) -kopen

tumedhak(ki), mandhap(k), medhun(n) -afdalen, afstappen, uitstappen, dalen

tumekâ mbésuk pethuk manèh[s](n), -tot ziens

demugi mbénjing kepanggih malih[s](k),

mbésuk mugâ bisâhâ temonan menèh(n),

mbénjing mugi sagedâ pepanggihan malih(k)

tumoh -haarluis

tumpuk -opstapelen

tumpakan(k), tunggangan(n), titihan(ki) -voertuig

tumpukan, stapelan -stapel

tumuli(n), tumunten(k) -direct

tumut(k), mèlu, ngancani(n), ndhèrèk(ki) -meegaan met, meedoen met, vergezellen

tunggal(n), tunggil(k) -(samen) van (in, met...) hetzelfde/dezelfde..(zijn/hebben)

tunngal banyu -bij dezelfde leraar in de leer zijn geweest

tunggal turu(n), tunggil tilem(k) -geslachtsgemeenschap hebben

sedulur tunggal wadhah -kinderen van dezelfde moeder

sedulur tunggal kringkel, sedulur tunggal welad -eigen broeder of zuster

tunggalé(n), tanggilipun(k) -van dezelfde soort, van dezelfde groep

ditunggalaké(n), dipuntunggilaken(k) -bijéén gevoegd (tot 1 groep)

tetunggalan(n), tetunggilan(k) -zich aansluiten, voegen bij, gemeenschap van

tunggangan(n), tumpakan(k), titihan(ki) -voertuig

tunggak -boomstronk

tunggil(k), tunggal(n) -(samen) van (in, met...) hetzelfde/dezelfde..(zijn/hebben)

tunggil tilem(k), tunggal turu(n) -geslachtsgemeenschap hebben

tanggilipun(k), tunggalé(n) -van dezelfde soort, van dezelfde groep

tungkak -hiel

tur -bovendien, en

turahan(n), tirahan(k), sésâ(n+k) -overschot

turné, kliling -tournee, rondgaan

turu(n), tilem(k), saré(ki) -slapen

turunan(n), tedhakan(k) -generatie (van afstamming)

turuk(s), telaning kuwadonan(n), -pawèstrèn(k) -vagina, vrouwelijk geslachtsorgaan

tutuk(ki), cangkem(n+k) -mond

tuwâ(n), sepuh(k) -oud (leeftijd), rijp

tuwin(k), kaliyan(k), lan(n) -en

tuwuk(k), wareg(n) -verzadigd, bekomst hebben, genoeg hebben

U

(k)ubeng -omtrek

udan(n), jawah(k) -regen

udan deres(n), jawah deres(k) -stortregen, slagregen, hevige regenbui

udel(s), wudel -navel

ugâ -ook

ugel-ugel -pols(gewricht)

ukuran panas -thermometer

ulâ(n), sawer(k) -slang

ulâ-ulâ -ruggegraat

ulam(k), iwak(n) -vis

ulem, ulum -uitnodiging

ulum, ulem -uitnodiging

umbel(n+k), gadhing(ki) -snot

umur(n+k), yuswâ(ki) -leeftijd

undang -uitgenodigd tot het bijwonen van een feest

uningâ(ki),weruh(n),sumerep(k) -zien

unjuké -hun woorden

unsur -element (scheikundig)

untu(n), waos(k), wâjâ(ki) -tand

upâ -rijstkorrel (gekookt)

upâmâ(n), upami(k) -bijvoorbeeld

upami(k), upâmâ(n) -bijvoorbeeld

upil -opgedroogd snot

urâ-urâ -zingen (Javaanse liedjes)

urat, sarap -zenuw

urat getih(n), urat râh(k) -ader

urat râh(k), urat getih(n) -ader

urub -vlam

urip(n), gesang(k), sugeng(ki) -'t leven, leven, levend

urip bagyâ -voorspoedig leven, gelukkig leven

urip mulyâ(n), gesang mulyâ(k) -heerlijk leven, gelukkig leven

urun -bijdragen (tot de kosten van feest,bouwwerk etc. )

urung-urung pacerèn, urung2 pecerèn -riool, riolering, rioolbuis

urunan, sokongan (s) -contributie, kontributie ( v/e vereniging), bijdrage

usah -gedaan te worden

ora usah -’t hoeft niet, ‘t hoeft niet gedaan te worden

usus -darm

usus buntu -appendix

utâwâ(n), utawi(k) -of

utawi(k), utâwâ(n) -of

uyuh(n), toyâ(k), turas(ki) -urine

uwan -grijs haar

uwang -geld

uwang, wang -kaak

uyeng-uyeng, unyeng-unyeng -kruin

W

wadhah -vat, bewaarplaats, berging

wadhuk -maag

wadon, wédok(n), èstri(k) -vrouwelijk

waé, baé(n), kémawon(k) -maar, slechts

wagu (Ij) -niet passend

wâjâ(ki), waos(k), untu(n) -tand

wakil -plaatsvervanger

wakil pangarsâ, mudhâ pangarsâ -ondervoorzitter

walikat, wlikat, énthong-énthong -schouderblad

wânâ(k), alas(n) -bos, woud

wanci dalu(k), wayah bengi(n) -’s nachts

wanci ngaso, wanci prèhi(k), wayah ngaso, wayah prèhi(n) -pauze, rusttijd

wanci prèhi, wanci ngaso(k), wayah ngaso, wayah prèhi(n) -pauze, rusttijd

wanci mekaten(k), wayah méné -zulk 'n tijd

wandé,mboten sios(k),ora sidâ,wurung -'t gaat niet door

wandhé(k), warung(n) -restaurant, eettent

wang, uwang -kaak

wangi -lekker (geur), lekker ruiken

wangkal -hardleers, ongehoorzaam, stijfhoofdig

wangkil, solèd -bamboespaan

wangsul(k),bali(n),kondur(ki) -terugkeren, terugkomen

wangsulan, balesan -antwoord, beantwoording

wani(n), purun(k) -durven

wani dhateng(k), wani marang(n) -opstandig, brutaal tegen

wani marang(n), wani dhateng(k) -opstandig, brutaal tegen

waos(k), wâjâ(ki), untu(n) -tand

waras(n), saras(k) -gezond, beter, over

wareg(n), tuwuk(k) -verzadigd, bekomst hebben, genoeg hebben

wargâ, wargi, anggotâ (m) -lidmaatschap, lid (v/e vereniging/partij), verwant

wargâ dermâ, (ing)kang urun dânâ -donateur, donatrice

warnâ, wernâ(n), warni, werni(k) -kleur

warni, werni(k), warnâ, wernâ(n) -kleur

warsâ(k), taun(n) -jaar

wartâ(n), kabar(n+k), wartos(k) -bericht

wartos(k), wartâ(n), kabar(n+k) -bericht

warung(n), wandhé(k) -restaurant, eettent

wasis -beheersen, bedreven (in iets)

wasisan -geheel en al, ineens, meteen

wastâ, nama(k), jeneng(n) -naam

wates -grens, tot aan, limiet, limit

watesan -grensteken, grenspaal, afscheidingsteken

watu(n), sélâ(k) -steen

watuk(n+k), cekoh(ki) -hoest, hoesten

wawrat(k), meteng(n), mbobot(ki) -zwanger

wayah(ki), putu(n+k) -kleinkind

wayah bengi(n), wanci dalu(k) -’s nachts

wayah ésuk(n), wanci énjing(k) -’s morgens

wayah laut(n), wanci laut(k), ngaso -schafttijd

wayah méné(n), wanci mekaten(k) -zulk 'n tijd

wayah ngaso, wayah prèhi(n), wanci ngaso, wanci prèhi(k) -pauze, rusttijd

wayah prèhi, wayah ngaso(n), wanci ngaso, wanci prèhi(k) -pauze, rusttijd

wayah surup(n), wanci serap(k) -bij ‘t vallen van de avond

wédang, wèdang -warme drank

wédang kopi, wèdang kopi -koffie

wédang tèh, wèdang tèh -thee

wedhus(n), mèndâ(k) -geit

wedi(n),ajrih(k) -bang, vrees, ontzag hebben voor

wédok -vrouwelijk

wekasan, pungkasan -einde, slot, tenslotte

welândâ -nederlands

welingan -bestelling

welirang, lirang -zwavel

wengi,bengi(n), dalu(k) -nacht

wentis(ki), pupu(n+k) -dij

wernâ-wernâ -verschillende

wernâ, warnâ(n), werni, warni(k), klér(s) -kleur

werni, warni(k), wernâ, warnâ(n), klér(s) -kleur

weruh(n), sumerep(k), priksâ(ki) -weten (hoe iets is, kennen door ervaring)

weruh(n), sumerep(k), uningâ(ki) -zien

wesisan -ineens, meteen, allemaal, alles

diwewisani -ineens afgedaan, gemaakt

wétan (zie ook étan, ngétan) -oost(elijk), 't oosten

weteng(n+k), padharan(ki) -buik, maag

wewaleran (Ij) -regels

wewanuhan, ngenalké(s) -kennismaking

wewaton -norm

wicaksânâ -wijs (inzicht), volleerd

wicanten(k), celathu(n), ngendikâ, pangandikâ(ki) -iets of een paar woorden zeggen, uiten

woorden (die men uitspreekt)

wigah-wigih -schromen

wigati(n), wigatos(k) -betekenis/belang v/e zaak, van betekenis

wigati tumrap ing pârâ sarjânâ(n),

wigatos tumrap ing pârâ sarjânâ(k) -van wetenschappelijk belang/betekenis

wigatos(k), wigati(n) -betekenis/belang v/e zaak, van betekenis

wigatos tumrap ing pârâ sarjânâ(k),

wigati tumrap ing pârâ sarjânâ(n) -van wetenschappelijk belang/betekenis

wiji -zaad, geslacht, nakomelingschap

wiji kembang(n), wiji sekar(k) -bloemzaad

wilujeng(k), slamet(n), sugeng(ki) -welzijn, gezond, ‘t goed maken

wilujengan(k), slametan(n) -gemeenschappelijk religieuze maaltijd (met bede

voor zegen welzijn etc.)

wilujeng ambal warso -hartelijk gefeliciteerd met jouw verjaardag

winasis -geleerden, bedreven in

wingènané(n), wingènanipun(k) -eergisteren

wingènanipun(k), wingènané(n) -eergisteren

wingi sonten(k), wingi soré(n) -gistermiddag

wingi soré(n), wingi sonten(k) -gistermiddag

winih, bibit -zaaigoed

wirayating jaman kinâ(k), wirayating jaman kunâ(n), adat-waton -traditie

wirayating jaman kunâ(n), wirayating jaman kinâ(k), adat-waton -traditie

wis(n), sampun(k) -al, reeds, af, afgelopen, afgedaan, gereed

wis jenat -dood

wis tau(n), sampun naté(k) -wel eens

wis temtu(n), sampun temtu(k) -ongetwijfeld

wis tutug kang kasedyâ, wis bablas(n),

sampun dumugi ingkang kasedyâ, sampun bablas(k) -‘t doel bereiken, treffen

wisâ(natuurlijk), racun(chemisch toebereid) -vergif

wisâtâ -toerisme, uitgaan, uittrekken (reis, tocht)

wit, uwit -boom, plant, struik

wit kembang -boom met bloemen

witwitan -geboomte

wiwit -begin,beginnen,te beginnen met, sedert

wiyar(k), âmbâ(n) -breed

wiyosan(ki), lairan(n+k) -geboorte, geboortedatum

wlakang, lakang -lies

wlikat, walikat, énthong-énthong -schouderblad

wluku, brujul -ploeg

woh -vrucht

wolu -acht (8)

wolulas -achttien (18)

wolung dâsâ(k), wolung puluh(n) -tachtig (80)

wolung puluh(n), wolung dâsâ(k) -tachtig (80)

wong(n), tiyang(k) -mens, iemand, volk, persoon,

wong agung -edele

wong akèh(n), tiyang kathah(k) -de mensen, men, 't publiek

wong asing(n), tiyang asing(k) -vreemdeling

wong ayu -schone (vrouw)

wong bagus -knappe (jonge) man

wong cilik(n), tiyang alit(k) -'t volk (niet van adel of stand)

wong désa(n), tiyang dhusun(k) -dorpeling, plattelander

wong gedhé(n), tiyang ageng(k) -aanzienlijke

wong gunung(n), tiyang redi, tiyang paredèn(k) -iemand/volk uit de bergen

wong Jâwâ(n), tiyang Jawi(k) -Javaan

wong jejodhoan(n), tiyang jejodhoan(k) -huwelijk (‘t getrouwd leven)

wong lanang(n),tiyang jaler(k) -man

wong liyâ(n), tiyang sanès(k) -iemand anders, ander, anderen

wong pakampungan(n), tiyang pakampungan(k) -iemand uit de kampung

wong pangalasan(n), tiyang pangalasan(k) -bosbewoner, bosmens, woudbewoner

wong prajâ(n), tiyang prajâ(k) -stedeling, hoofdstedeling

wong pijer grejegan, wong tukaran(n),

tiyang pijer grejegan, tiyang tukaran(k) -ruziezoeker, ruziemaker

wong tandur,wong tani(n), tiyang tanem, tiyang tani(k) -landbouwer

wong tani,wong tandur(n), tiyang tanem, tiyang tani(k) -landbouwer

wong tukaran, wong pijer grejegan(n),

tiyang pijer grejegan, tiyang tukaran(k) -ruziezoeker, ruziemaker

wong tuwa(n), tiyang sepuh(k) -ouders, ouder(vader of moeder, dukun)

wong urip(n), tiyang gesang(k) -de mens, (in) ‘t leven

wong wadon,wong wédok(n),tiyang èstri(k) -vrouw

wong wédok,wong wadon(n),tiyang éstri(k) -vrouw

wong wicaksânâ(n), tiyang wicaksânâ(k) -wijze (wijs man)

wongsal-wangsulan(k), ajaran balèn-balènan -herhaling, herhalingsoefening

wongsal wangsul(k), bola bali(n) -heen en weer

wonten, ènten(k), ânâ, ènèk, ènèng(n) -er is, er zijn

wonten ing griyâ(k), ânâ dalem(ki), ânâ ngomah(n) -thuis

wos(k), beras(n) -rijst (gestampt)

wos -hoofdzaak,inhoud,kern van de zaak,

de zaak waar ‘t om gaat

wosé kang disedyâ(n), wosé ingkang kasedyâ(k) -hoofddoel

wosé ingkang kasedyâ(k), wosé kang disedyâ(n) -hoofddoel

wudel, udel(s) -navel

wulan(k), sasi(n) -maand

wulan ngajeng punikâ(k), sasi ngarep iki(n) -de volgende maand

wulu -lichaamshaar

wulu cumbu, wulu puhun -haren op de grote teen

wulu kalong, wulu langseb -fijne lichaamshaartjes

wulu puhun, wulu cumbu -haren op de grote teen

wulu sétan -alleenstaand haar op het lichaam

wulung -blauwzwart (indigo)

wungu(ki), tangi(n+k) -opstaan

wungu -paars

wungu nèm(k), wungu nom(n) -lila

wungu nom(n), wungu nèm(k) -lila

wurung,ora sidâ(n), mboten sios, wandé(k) -'t gaat niet door

wusanané -tenslotte, tot besluit

wuwungan -nok (van de dak)

Y

yâ, iyâ(n), nggih,inggih,njih(k) -ja, ook

yâ mengkono(n), nggih makaten(k) -inderdaad

yasan -eigendomsgrond

yâtrâ, artâ(k), dhuwit(n) -geld

yayasan -stichting

yektosan(k), saèstu(k), temenan(n) -werkelijk waar

yèn, nèk(n), menawi(k) -als, indien

yèn kâyâ mengkono(n), yèn kados makaten(k) -dus, dan

yèn ora...(n), menawi boten...(k) -anders ...

mundhak(n), mindhak(k) -anders ...

yèn orahâ, yèn âjâhâ -wanneer niet, ware het niet

yu(s), mbakyu -zuster

yuswâ(ki), umur(n+k) -leeftijd

 

'

Volgende > Uitspraak video's

Maak jouw eigen website met JouwWeb